Slowakije was even in het nieuws, want Willem-Alexander en Maxima waren op bezoek ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de republiek. ‘Wij weten weinig van Slowakije’, hoor ik dan op de radio. ‘Veel mensen kunnen niet eens aanwijzen waar het ligt’. Dit laatste lijkt mij geen doorslaggevend argument voor de bekendheid van een land. Ik herinner me nog uitzendingen van vakantieman Frits Bom, waarbij mensen altijd werd gevraagd om aan te wijzen waar een bepaald land lag. Vaak wees iemand dan Engeland aan als Oostenrijk bedoeld werd of Rusland werd Spanje of Zwitserland. Ik had altijd het vermoeden, dat de mensen een soort beloning kregen om met zulke stommiteiten de hilariteit van het programma te verhogen. Maar dat was geloof ik te veel eer.
Slowakije dus. Een land dat op 1 januari 1993 zomaar onafhankelijk werd, toen Tsjechoslowakije werd opgeheven. Tegen de wil overigens van een overgrote meerderheid van het Slowaakse volk. Het was altijd een soort boerenachterland van Tsjechië -of liever van Praag-. Er waren wapenfabrieken, die vrijwel onmiddellijk dicht gingen. Tsjechische auto’s behielden CZ op het nummerbord -de oude letters van Tsjechoslowakije- en Slowakije kreeg de nieuwe letters SK. In de zomer van 1995 was ik in het grensplaatsje Hodonin in Tsjechië. Er stond een grote visfabriek, die enorm stonk. Maar omdat er veelal een zuidwestelijke wind was, hadden vooral de mensen in Slowakije last van die stank. De landen waren in 1995 nog geen lid van de E.U. Bij de grens stonden douanemensen in gloednieuwe pakken voor slagbomen, die daar nooit gestaan hadden. Die slagbomen waren van simpel materiaal en hadden een verfbeurt nodig. Een paar inderhaast neergezette huisjes moest de mannen tegen de regen beschermen. En … er stond een oude computer.
De Slowaakse douaneman maakte duidelijk, dat mijn paspoort door die computer gecontroleerd moest worden. Maar ja, de computer werkte niet en daarom mocht ik van hem niet de grens over. Omdat ik daar protest tegen aantekende kwam er een soort chef, die bevestigde dat het paspoort gecontroleerd moest worden met behulp van die computer. Hij negeerde het biljet van 20 US$ in mijn paspoort en gaf daarmee aan dat hij het vak nog moest leren. Ik moest zo’n veertig kilometer omrijden naar een volgende grenspost, waar de douanemannen ook al van die gloednieuwe pakken aan hadden. En.. Ook daar stond een computer. Er was echter geen enkel probleem. Toen ik maar eens vroeg of ze niet in de computer moesten kijken werd de douaneman een beetje ongeduldig. ‘Meneer rijdt u toch door'. 'Waarom zou ik in godsnaam in die computer moeten kijken’.
Voorjaar 2014
2. Een UFO boven de Donau
Als je een eerste indruk wilt hebben van de Slowaakse hoofdstad Bratislava moet je naar de Novy Most gaan, de nieuwe brug over de Donau. Op één van de brugpijlers is een toren van 85 meter hoog. Daar is een restaurant dat UFO heet en er inderdaad uitziet als een vliegende schotel. Op de hoogste verdieping is een uitkijkplatform.
Je neemt 360 Graden Bratislava in je op. Pas daarna ga je de stad verkennen. De NOVY Most werd in 1972 geopend. Zij heette toen de Most SNP, brug van de Slowaakse Nationale Opstand. Na de onafhankelijkheid op 1 januari 1993 werd het de Novy Most.
Brug met oude stad
DONAU Richting Oost
Buitenwijk richting zuid
DONAU Richting west
Buitenwijk richting west
Buitenwijk richting oost
Voorjaar 2014
3. Bratislava. Een stad met eigenwaarde
Slowakije hing er altijd een beetje bij. Eeuwenlang bij de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije en in de twintigste eeuw tientallen jaren lang bij Tsjecho-Slowakije. Bratislava was 300 jaar lang de hoofdstad van Hongarije, maar alleen omdat Budapest voor een deel bezet was door de Turken. En Bratislava was in Tsjecho-Slowakije na Praag altijd een soort tweederangsstad. Pas na de onafhankelijkheid op 1 januari 1993 vond Bratislava zijn eigenwaarde, zijn trots, zijn zelfbewustzijn. Oud Stadhuis Het is de op één na jongste hoofdstad in Europa. (Na Podgorica Montenegro). De oude stad is mooi, gevarieerd & gezellig. Prachtige paleizen, de Stadsburcht, karakteristieke gebouwen, kerken en huizen, klinkerstraten met een zeer divers en modern winkelbestand. Musea, beeldhouwwerken, restaurants, cafés, terrassen en straatmuzikanten. Dat alles maakt het tot een aangenaam geheel. Het is niet zo groot en goed te belopen. Het oude stadhuis stamt uit de vijftiende eeuw. Later vonden er diverse restauraties plaats. Michaelpoort De toren is ruim vijftig meter hoog. De poort is nog de enige bewaard gebleven toegang tot de oude stad. Burcht van Bratislava De Burcht ligt op de noordelijke oever van de Donau en is vrijwel altijd in beeld. Meer dan duizend jaar oud. In de Burcht is het Slowaaks Nationaal Museum. Slowaaks Nationaal Theater Gebouwd eind negentiende eeuw. L’udovit Štúr L’udovit was een vermaard taalkundige. Grondlegger van het geschreven Slowaaks. Achter het beeld Napoleontisch krijger Grassalkovitch Paleis Het presidentieel paleis ligt even buiten de oude stad. Stamt uit 1760 en werd later uitgebreid. Binnenplaats Achter ieder gebouw en iedere poort in Bratislava is wel iets. Geheimzinnige plekjes, die je pas ontdekt als je kleine straatjes ingaat en achter donkere poortjes zoekt. Wat dat betreft lijkt het erg op Praag. Paleis van de Primaat Eind achttiende eeuw gebouwd voor de aartsbisschop van Bratislava.
Zomer 1995
4. Andy Warhol in de middle of nowhere
Medzilaborce is een stadje in het uiterste noordoosten van Slowakije. Het ligt dicht bij de Oekraïne en nog dichter bij Polen. Het is goor en grijs en wordt volledig gedomineerd door een soort cultuurpaleis in felle kleuren. Wit, rood, blauw, paars, geel noem maar op.
Vòòr dit paleis midden op een pleintje staat een bushokje in de vorm van een soepblik. Niet zomaar een soepblik; nee een Campbell’s HET blik van Andy Warhol. Het cultuurpaleis is namelijk het Museum voor moderne kunst Andy Warhol. Geopend in oktober 1991
BEZOEKERS 641 & 642
Ik kwam er in de zomer van 1995 enigszins toevallig terecht. Samen met Nanda Tulner maakte ik in de Hoge Tatra van Slowakije een radioprogramma. Zij had gelezen dat dit museum ‘ergens in de buurt’ moest liggen. Het bleek nog een halve dag rijden over zeer bochtige wegen zonder vangrails. Het museum verkeerde in zeer matige staat van onderhoud. Er kwamen ook niet veel bezoekers, want wij waren -getuige het gastenboek- op die dag in eind juni de bezoekers 641 en 642. Niet van die dag, niet van die week, niet van die maand maar van dat hele jaar.
WAAROM STAAT ER IN EEN GODVERGETEN OORD ALS MEDZILABORCE SLOWAKIJE EEN MUSEUM TER ERE VAN ANDY WARHOL?
Ach! De ouders van de grote kunstenaar kwamen hier vandaan. Hoewel: vader Andrej Warhola en moeder Julia Warholava-Zavacka kwamen uit Mikova, een dorpje zeventien kilometer verderop. Maar dit dorpje werd te klein geacht voor zo'n groot museum. Het zijn Roethenen, een zowel in Slowakije als Oekraïne gediscrimineerde minderheid.
Initiatiefnemer was Michal Byrko, voorzitter van de Andy Warhol Society. Hij ontmoette John Warhol -een broer van Andy-, toen die een reis maakte op zoek naar z’n roots. Zij kregen het voor elkaar met als resultaat dit bijzondere en bizarre museum in de middle of nowhere. Het is een soort familiemuseum geworden, waar ook werk wordt tentoongesteld van John, Paul en James Warhol. Er hangen volop familiefoto’s.
Maar het belangrijkste is uiteraard de verdieping met echte Andy Warhols.
En ze zijn er. De elektrische stoelen, schilderijen van dollarbiljetten, zeefdrukken van Campbell’s soep, portretten van Liz Taylor, Lenin, Mao, Marlon Brando, Ingrid Bergman en natuurlijk Marilyn Monroe: HET Cultwerk van deze periode.
HOMMAGE AAN POPART
De wanden, plafonds en zelfs de trappen zijn volop bedrukt, waardoor het originele werk soms te niet valt. Eigenlijk is heel het museum een hommage aan POPART. Ga er eens heen. Het is een mooi gebied waar nauwelijks toeristen komen. In 1995 kon je logeren in Pension Andy, recht tegenover het museum.
Ik ken diverse Eritreeërs in Nederland. Dat komt omdat ik in 1993 en in 1997 in Eritrea ben geweest. Eritreeërs hier vinden dat bijzonder en willen altijd weten wat je van het land en de mensen vindt. Dertig jaae geleden vertelde ik enthousiaste verhalen. Het land was na een lange guerillaoorlog tegen bezettingsmacht Ethiopië in 1993 onafhankelijk geworden. In een driedaags referendum had ruim 99% van de bevolking zich daarvoor uitgesproken. Wekenlang dansten de mensen door de straten. Het was een groots en uitbundig feest. Ik stond erbij en keek ernaar.
Vier jaar later was de situatie al enigszins veranderd. De regering van guerillaleider Isaias Afewerki had hervormingen en democratische verkiezingen beloofd, maar daar was nog niets van terecht gekomen. Een jaar later begon een oorlog met Ethiopië en later nog eens. Ondertussen werd het steeds onaangenamer in het land. Vrijheden (waaronder pers en godsdienst) werden ernstig beperkt, oppositiegeluiden werden hardhandig de kop ingedrukt en mensen werden zonder enige vorm van proces gevangengezet en vaak gemarteld. Er werd een dienstplicht voor mannen en vrouwen ingevoerd. Dat duurde regelmatig tien jaar of langer. Het gevolg was dat er een vluchtelingenstroom op gang kwam. Ongeveer een half miljoen mensen is gevlucht. Dat ging bijna altijd over land via Ethiopië en Sudan richting Libië. En dan met een bootje de Middellandse Zee over naar Italië. In Nederland zijn nu ruim 25.000 Eritreeërs. Ze hebben over het algemeen wel een vluchtelingenstatus, maar wachten vaak al jarenlang op gezinshereniging. Bij gebrek aan geldige papieren is dat een illusie. In Nederland en andere landen worden ze regelmatig onder druk gezet en gechanteerd door landgenoten. Ze moeten dwangsommen betalen, want anders volgen er repercussies tegen familieleden. Mensen zijn dan ook bang om in het openbaar met naam en toenaam hierover te praten. Zelfs in zogeheten openhartige gesprekken.
Inmiddels is ook bekend geworden, dat duiznedn vluchtelingen in Libië door mensensmokkelaars maandenlang zijn vastgehouden. Zij moesten dwangsommen betalen en werden gemarteld en verkracht.
Als je dus zegt, dat je het een prachtig land vindt met een vriendelijke en charmante bevolking vinden ze dat prettig, maar ze kijken er ook bij alsof ze denken dat je zoiets alleen maar uit beleefdheid zegt. En toch is dat niet waar. Dat zal de komende tijd blijken als ik een paar stukjes ga herhalen, die ik in de loop der jaren over dat land geplaatst heb.
2. Martyrs Day in de hoofdstad
Ansichten
Als je wilt weten hoe het economisch niveau van een land is en hoe het zich sociaal, politiek en cultureel heeft ontwikkeld kun je een aardig beeld krijgen door ansichtkaarten te bekijken. Deze kaart bijvoorbeeld nam ik in de jaren negentig van de vorige eeuw mee uit Asmara, de hoofdstad van Eritrea in de Hoorn van Afrika. De foto’s zijn genomen op 20 juni 1993, Martyrs Day vlak nadat het land daarvoor op 24 mei onafhankelijk was geworden. Het was een groot en uitbundig feest, dat al zo’n twee maanden lang aan de gang was. Van 23 tot 25 april namelijk had de bevolking zich voor 99.9% in een referendum uitgesproken voor onafhankelijkheid, voor de afscheiding dus van Ethiopië , dat het land dertig jaar bezet had. Mijn god wat waren die mensen blij. Ik weet dat, want ik was erbij.
Op de bovenste foto zitten de leden van de nieuwe regering (guerrillastrijders) met hun aanhang op een eretribune, die is opgericht voor St. Mary’s Cathedral, waar een deel van de toren op de tweede foto te zien is. Die kerk staat in de belangrijkste straat van Asmara, de Harnet Avenue, ook wel Liberty of Independance Avenue. Dat mondt uit op het Vrijheidsplein waar niet alleen de fontein opvalt, maar meer nog het Art Deco benzinestation uit 1938, linksboven op foto drie. Fiat staat erop, want Eritrea was ooit een Italiaanse kolonie.
Die Avenue is overigens een zeer aangename brede straat. Er staan markante gebouwen, er zijn cafeetjes en terrasjes, waar je uitstekende koffie kunt drinken en aan beide zijden staan prachtige palmbomen. Als je alleen deze straat zou zien, zou je kunnen denken dat Eritrea een ontwikkeld, modern en vooruitstrevend land is. Het tegendeel is waar. Als je de straat verlaat kom je al snel in grote armoede terecht. Ongeplaveide straten met krotwoningen, puinhopen, afval. En buiten de stad op het platteland en in de bergen, in de woestijn naar het zuiden en aan de kust is het net zo.
Hieronder nog een aantal ansichtkaarten, dat een aardig beeld geeft van -het betere- Asmara, een stad overigens met milde aangename temperaturen, omdat het bijna 2400 meter hoog ligt.
St. Mary’s Cathedral
Op de foto rechts de kathedraal. Daarnaast de Holy Saviour church.
Asmara Moskee
Ongeveer veertig procent van de Eritrese bevolking is moslim. De rest is Christen, vooral Kopten
Asmara City
Fontein
Asmara buildings
Winter 1997
3. Zes lifters in een oude auto
Het zijn er zes. Ze staan een beetje te lummelen. Dan steekt er één zijn hand op. Ze willen mee. Locatie: de uitvalsweg naar het oosten in Asmara de hoofdstad van Eritrea in de hoorn van Afrika. Ik rij rond in een huurauto; een oude Fiat Mirafiori. De wagen is niet berekend op zoveel mensen, maar iemand aan de kant van de weg laten staan in Eritrea is ‘not done’. Dat kan eenvoudig niet, want bijna vier jaar na de onafhankelijkheid is het vervoer nog erg schaars. Ze stappen in: twee rechts voorin, vier op de achterbank. Het zijn jonge gasten. Een jaar of twintig. Ze zijn lang en mager en kunnen -denk ik- natuurlijk heel hard en heel lang rennen. Ze hebben een weekendje gestapt in die mooie hoofdstad Asmara. Met die brede boulevards, Italiaanse oud-koloniale gebouwen, terrasjes en koffietentjes. Met overal die prachtige oude bomen. Kwetsbaar
Even gaat het door me heen, dat ik wel erg kwetsbaar ben. Er ligt dure opnameapparatuur achter in de auto. En een nieuwe satelliettelefoon met een modem en een mengpaneel. Microfoons en een schotelantenne. Ik heb een paspoort, rijbewijs, creditcard en cash geld. Maar ik ben hier eerder geweest en weet dat er nauwelijks criminaliteit is in dit land. Wat dat betreft is Eritrea een vreedzaam baken in Afrika. Er is ook weinig verkeer, men rijdt rustig, houdt keurig halt bij een stoplicht en niemand toetert. Ze spreken nauwelijks een woord Engels. Waar ze naartoe moeten? Het antwoord versta ik niet. Ik pak een kaart en vraag of ze het willen aanwijzen. Ze lachen wat. Begrijpen er niets van. Kunnen waarschijnlijk niet lezen. Eén wijst naar voren. Richting Massawa, de kustplaats aan de Rode Zee, zo’n 120 kilometer verderop.
Onafhankelijk
De weg is goed. En dat verrast me, want vier jaar eerder reed ik hier ook. Toen was de weg overal kapot. Er zaten enorme gaten in en soms was er helemaal geen sprake meer van een weg. Resultaat van bomaanslagen tijdens een lange, hevige en bloedige onafhankelijkheidsoorlog tegen Ethiopië . Ik zat toen in een taxi met drie andere internationale journalisten. We deden er meer dan vijf uur over. Dat was in april 1993 toen het referendum werd gehouden, waarbij meer dan 99% van de bevolking ervoor koos om onafhankelijk te worden. Mijn God, wat een festijn was het toen in dat land. Veertien dagen lang vierden de mensen feest. ‘s Avonds trokken ze in dikke rijen dansend en zingend door de belangrijkste straat in Asmara, de Avenue van de Vrijheid. Arm in arm in ritmische harmonie. In waaiers van zeker twintig meter breed maakten ze een soort schaatsbeweging. Na een paar kilometer krijg ik een teken. Eén van die jongens voelt zich niet goed. Ik stop en hij stapt kotsend de auto uit. De anderen lachen maar wat. Marktpleintje
Na ongeveer een uur bereiken we het plaatsje Ghinda. Daar moeten ze zijn. Ik zet ze af op een marktpleintje en dan maakt één van die jongens een gebaar. Ik moet meekomen. Hij heet Mulu. We komen bij een vrij klein huisje, waar zijn moeder in de tuin zit. Of ik een kopje koffie wil. Tja. Als je in Eritrea een kopje koffie krijgt aangeboden, moet je toch zeker op een ’vertraging’ van twee en een half à drie uur rekenen. Er volgt dan een ritueel, dat de culturele waarden van het land prachtig weergeeft. De gastvrouw gaat eerst een vuurtje maken in een oventje. De buren komen langs, want er is bezoek en dat moet verwelkomd worden. Een oudere man begint in het Italiaans. Hij wil me iets laten zien. Een man loopt daar met z’n kameel. Ik begrijp dat het beest ziek is. De man geeft het beest een tik op z’n kont. De kameel moet in z’n eentje de bergen in. En dan zijn er twee mogelijkheden. Hij geneest zichzelf door medicinale kruiden te zoeken of het beest sterft. Koffiebonen
De moeder van Mulu haalt verse koffiebonen uit een doosje. Ze selecteert er zorgvuldig de beste bonen uit. Die gaan in een pannetje en worden op een bijna rituele wijze gebrand. Na een minuut of twintig gaan die bonen in een houten kom en worden daarna met een stok geplet, aangestampt en fijn gemalen. Ondertussen komen steeds meer mensen langs. Men kijkt, schudt handen, men kust, keurt en lacht, maakt muziek en danst en de gast kijkt het allemaal met veel plezier aan. De gemalen koffie gaat in een potje met water aan de onderkant. En dan is het de kunst om het water op dat vuurtje zo warm te maken, dat het tegen de kook aan is. Na ruim twee uur is de koffie klaar en ontvangt de gast als eerste een klein kopje. Pas als drie van die kopjes geleegd zijn mag de gast weer vertrekken. Hij is dan gelouterd en weer van alles op de hoogte. Drie meisjes en twee jongens willen met me mee naar Massawa.
Ik toeter als we vertrekken.
Winter 1997
4. Het Winterpaleis van De Keizer
Ik ben terug in Massawa. Een mooi, aangenaam, enigszins dromerig havenstadje aan de Rode Zee in Eritrea Noord Oost Afrika. Een stadje met vooral Arabische, maar ook Ethiopische en Italiaanse invloeden. Vier jaar eerder tijdens het referendum, waarbij meer dan 99% van de Eritrese bevolking zich uitsprak voor onafhankelijkheid, lag vrijwel alles in Massawa in puin. Huizen, openbare gebouwen, parken, straten, havens, stranden. Gevolg van de onafhankelijkheidoorlog tegen Ethiopië, die tientallen jaren duurde. Het stadje werd gebombardeerd en vanuit zee beschoten. Het werd bestookt met napalm. Nu is het voor een belangrijk deel weer opgebouwd, gerestaureerd en gerenoveerd. Alleen het voormalige zogeheten winterpaleis van de laatst fungerende keizer Haile Selassie van Ethiopië ligt nog volledig in puin. De Eritreeërs laten dat bewust zo. Een ruïneuze stille getuige van een strijd die ze uiteindelijk gewonnen hebben en tevens een aanklacht tegen de krankzinnige luxe, die deze keizer zich meende te kunnen veroorloven.
Anno 2020 is dat nog steeds zo.
Als je door de puinhopen van dit paleis loopt merk je dat het in staat van ontbinding verkeert. De muren zijn aangevreten, het kostbare marmer aangetast en de kroonluchters hangen er ontzield bij.
Vier en veertig jaar lang was Haile Selassie keizer van Ethiopië . Hij; de keizerlijke majesteit, de leeuw van Juda, koning der koningen, werd in 1974 afgezet. Hij had toen vijftien paleizen en 27 auto’s. De Poolse journalist Ryszard Kapuscinski schreef een prachtig boek over Haile Selassie onder de titel: De keizer. Hij sprak tientallen mensen, die in dienst waren van de keizer en praatte met andere mensen, die de keizer op wat voor manier dan ook meemaakten.
Er verschijnt aan de hand van de verhalen van de onderhorigen een ontluisterend beeld van een enorme schoft. Ik heb eens opgeschreven hoe de keizer in dit boek achtereenvolgens betiteld wordt. Daar gaat ‘ie.
Zijne Majesteit
Zijne hoogvereerde M
Zijne verheven M
Zijne door God uitverkoren M
Zijne genadige M
Zijne eerbiedwaardige M
Zijne vereerde M
Zijne goedhartige M
Zijne uitzonderlijke M
Zijne voortreffelijke M
Zijne eerbiedige M
Zijne goedertieren M
Zijne onvermoeibare M
Zijne goedaardige M
Zijne keizerlijke M
Zijne geliefde M
Zijne allereerbiedwaardigste M
Zijne edelmoedige M
Zijne alleruitzonderlijkste M
Zijne allergenadigste M
Zijne dappere M
Zijne allerhoogste M
Zijne onovertreffelijke M
Zijne allervoortreffelijkste M
Zijne alomtegenwoordige M
Zijne almachtige M
Zijne soevereine M
Zijne gulhartige M
5. Zandstraatje in dromerig stadje
Arabische invloeden
Deze kleurets is gemaakt door Rolf Weijburg, die u kent van zijn serie op mijn blog over de 25 kleinste landen in de wereld. . Het is een straatje in Massawa, een dromerige kustplaats in Eritrea in de hoorn van Afrika. Een stadje met sterk Arabische invloeden, maar ook met Italiaanse omdat Eritrea ooit gekoloniseerd werd door dat land.
Keuken
De ets hangt bij mij thuis aan de muur. Ik vind het een mooie prent. Bovendien brengt het zoete herinneringen naar boven, want ik ben twee maal in Massawa geweest. Op de ets zie je dat in het straatje een bordje hangt van restaurant Selam. Ik heb daar eens gegeten. Een Injera, Afrikaanse pannenkoek met diverse kleine gerechten. Groenten, salades en vooral vishapjes. En dan ook nog gegrilde platvisjes. Je moet hier zoals overal in dit land met je vingers eten. Je scheurt een stukje van de pannenkoek af en vult dat naar keuze. In sommige restaurants worden je handen zelfs vantevoren op een rituele wijze gereinigd.
Als je even in de keuken wilt kijken, is dat geen probleem. Hier deed men in 1997 nog aan echt handwerk.
Ik geloof niet dat er heel veel veranderd is. Kijk maar naar DIT FILMPJE.
Ze is voor ’t eerst van haar leven in het buitenland geweest. Zes weken lang. Een conferentie in Los Angeles, een bezoek aan New York, een symposium in Parijs en nog even uitblazen in Amsterdam. Het was haar goed bevallen. Heel goed. Mira is orthodontist. Ze zit naast me in het vliegtuig. Ze gaat naar huis. Johannesburg Zuid-Afrika. We zijn nog geen uur onderweg, hebben wat over ditjes en datjes gepraat en dan zegt ze zomaar: ’’Weet je dat ik helemaal geen zin heb om naar huis te gaan’’.
Zo!
Ze is getrouwd. Twee jonge kinderen. Een jaar of 35. Stralend gebit. Daar zijn waarschijnlijk kundige collega’s aan te pas gekomen.
‘’Hoezo?” zeg ik.
‘’Amerika is me heel goed bevallen’’, zegt ze. ‘’En bij jullie vind ik 't ook heel prettig’. Veel prettiger dan in Zuid-Afrika. Weet je, die apartheid is dan wel officieel afgeschaft maar er is nog veel racisme en discriminatie. Mensen leven langs elkaar heen. De tolerantie is laag. Tenminste vergeleken met wat ik de laatste weken gezien heb’’.
Ik ga voor de tweede keer van mijn leven naar Zuid-Afrika. Ditmaal niet naar Johannesburg of Kaapstad, maar naar Kwazulu-Natal.
‘’Ben je daar weleens geweest Mira?’’ ‘’Nee’’ zegt ze. ‘’Maar wat ik ervan weet is het daar helemaal verschrikkelijk’’. ‘’Maar wat ga je daar eigenlijk doen.” ‘’Ik ga op bezoek bij een Nederlander, die daar al een aantal jaren woont. In Howick, dichtbij Pietermaritzburg. Daar schijnt één van de grootse watervallen van jullie land te zijn. Hij werkt met de lokale bevolking om erosie te bestrijden. Ik ga daar een radioprogramma maken. En daarna ga ik door naar Lesotho. Ook al om een programma te maken’’.
‘’Naar Lesotho’’, zegt ze geschrokken. ‘’Daar hoor ik alleen maar afgrijselijke verhalen over. Ons leger is daar een jaar of zo geleden binnengevallen om orde op zaken te stellen. Het schijnt daar echt bar en boos te zijn’’.
‘’Juist’’, zeg ik. ‘’Daarom ga ik er ook naar toe’’.
Ze wordt stil. Ik besluit om iets anders aan te snijden
Ze spreekt namelijk Engels, maar had verteld dat ze is opgegroeid in ’t Afrikaans. ‘’Kon je de mensen in Amsterdam eigenlijk verstaan?’’, vraag ik in het Nederlands. ‘’Nee. Niet echt, Af en toe een woordje. Maar -weet je- ik hou ook niet van die taal. Thuis moet ik Afrikaans praten. Mijn man wil dat. Vindt ook dat mijn kinderen in die taal moeten worden grootgebracht. Daar heb ik vaak ruzie met hem over. Die kinderen zijn er namelijk volgens mij veel meer bij gebaat om goed Engels te leren”.
En dan.
‘’Mijn man is nou eenmaal heel traditioneel. Hij vindt het eigenlijk maar zozo, dat ik werk. En weet je wat: Hij kan nog geen ei bakken; nog geen ei’’.
We worden stil. Zij heeft kennelijk een wat vastgelopen huwelijk. Moet ik daar dan dieper op ingaan. We zitten inmiddels ergens boven Noord-Afrika. Het wordt donker.
Tijd om maar eens te proberen wat te gaan slapen. Maar dan gaat ze weer door. ‘’Ik heb ’t me allemaal niet zo gerealiseerd. Maar op die conferenties heb ik met veel vrouwelijke collega’s gesproken. Die schrokken ook van mijn verhaal. Weet je, misschien ga ik het thuis allemaal heel anders doen. Heel anders’’.
Tja. Moet ik hier iets van vinden? Relativeren? Stoken in een vastgelopen huwelijk. Wat is dat toch met die vliegtuigen. Ik kom wel vaker terecht in merkwaardige gesprekken. Kennelijk zijn er omstandigheden die daar aanleiding toe geven. Vluchtige ontmoetingen, die eenvoudig kunnen leiden tot uiterst persoonlijke ontboezemingen.
‘’Misschien moet je het hem voorzichtig proberen uit te leggen’’, zeg ik. ‘’Daar zal íe toch wel gevoelig voor zijn’’.
‘’Oh, nee’’ zegt ze. ‘’Daar is ‘ie helemaal niet gevoelig voor. Die man zit vast in patronen. Daar kan ik nooit doorheen breken, nooit’’.
‘’En therapie’’, suggereer ik.‘’Heb je daar weleens aan gedacht?’’ ‘’Ach ‘’, zegt ze, ‘’dat wil hij waarschijnlijk ook niet. Hij is tevreden zo. Wil helemaal geen veranderingen. Hij komt thuis, doet zijn pantoffels aan, gaat zitten met z’n voeten op een bank en kijkt naar de televisie. Het liefst naar cricket of rugby. En weet je wat. Hij vindt het eigenlijk maar niks, dat er tegenwoordig ook zwarten en kleurlingen in die teams zitten".
Als wij aankomen in Johannesburg kijkt zij mij een beetje vertwijfeld aan. Ik moet overstappen want ik vlieg door naar Durban. Als wij de hal inkomen ziet ze verderop achter het glas haar man en kinderen staan. Zij trekt mij een andere kant op en zegt: ‘’Ik loop even met je mee. Ik heb nog geen trek in ze ‘’.
Voorjaar 1994
2. Een triomfantelijke demonstratie
Woensdag 27 april 1994 was een zeer gedenkwaardige dag. Ik bevond mij in het stadje De Aar in Die groot Karoo van Zuid Afrika, ongeveer in het midden van de lijn Kaapstad-Johannesburg. Voor ‘t eerst in de geschiedenis waren er democratische verkiezingen. Maandenlang hadden de mensen er naar toe geleefd; wekenlang was er uitbundig feest gevierd.
De mensen kregen drie dagen om te stemmen, maar op de eerste dag stonden er lange rijen.
''OOR DIE SPOOR''
De Aar is een stadje van circa 40.000 mensen. Globaal een derde van de bevolking is blank, een derde is kleurling; een derde is zwart. De blanken woonden in hun eigen wijk. Op kaarten in de plaatselijke bibliotheek stond alleen dit deel, hoewel aan de andere kant van het spoor ‘Oor die Spoor’ veel meer mensen woonden. Er waren ook twee squattercamps ‘oor die spoor’. Krottenwijken voor ontheemden, zwervers en vluchtelingen.
In De Aar mocht gestemd worden door 8.433 ‘bruinmense’, 6.643 ‘swartmense’ en 5.190 ’blankmense’. In iedere wijk was één stemlocatie. Op woensdag 27 april 1994 ‘s middags om één uur stonden vrijwel alle kleurlingen en zwarten demonstratief voor het gemeentehuis -de Municipaliteit- in de blanke wijk. Geduldig, gedisciplineerd, trots en vaak met een vlaggetje in de hand van het ANC (African National Congress); de partij van Nelson Mandela, die toen zijn triomfantelijkste overwinning zou behalen.
Eén van die mensen was Lisa. Zij was schoonmaakster in hotel De Aar, waar ik drie weken heb doorgebracht. Zij begon ‘s ochtends om zes uur en had dan al een uur gelopen. Ze moest werken tot er niets meer te doen was. Dat was nooit vóór tien uur ‘s avonds. Ze moest dan weer een uur terug lopen. Ze werkte zeven dagen per week.
Ik loop langs de lange rij, die voor het gemeentehuis van De Aar staat. Vrijwel alleen kleurlingen en zwarten, die er in dit blanke deel van het stadje een ingehouden, trotse en indrukwekkende demonstratie van maken.
Audio (57): De manifestatie 9'02" Ik rij mee met luid toeterende en zingende ANC-vrouwen. We rijden demonstratief door de blanke wijk, waar niemand zich laat zien. Een jubeltocht, waar deze vrouwen het juk van honderden jaren onderdrukking en apartheid van zich werpen.
Luister hoe ze Nelson Mandela toezingen en de toen nog zittende president De Klerk verguizen.
3. Een omissie van Gerrit Komrij
In 1999 verscheen de vuistdikke bundel ''De Afrikaanse poëzie in duizend en enige gedichten'' van Gerrit Komrij. Ik kreeg het cadeau van een collega en heb er af en toe wat in gelezen. Het Afrikaans is met wat moeite wel te begrijpen, maar je moet er de tijd voor nemen. Ik ben zelf twee maal in Zuid-Afrika geweest en dan merk je na enige tijd dat het over het algemeen redelijk goed te volgen is. Gerrit Komrij schrijft in zijn inleiding onder meer het volgende: ‘’Pas aan het eind van de vorige eeuw gaat de spreektaal formeel schrijftaal worden. Schrijf zoals je spreekt was al het adagium geweest van Multatuli, de grootste schrijver uit de Nederlandse negentiende eeuw, aan wie C. Louis Leipoldt (1880-1947), de eerste echt grote dichter uit de Afrikaanse literatuur nog een sonnet wijdde”.
Je denkt dan: ‘’Ik ga dat sonnet in het boek even opzoeken’’. Maar dat valt dan weer tegen, zoals wel vaker als het om producties van Komrij gaat. Er staan elf gedichten van Leipoldt in de bundel maar niet het bewuste sonnet.
Na wat zoeken heb ik ’t gevonden in een uitgebreid artikel van de Zuid-Afrikaanse taalkundige Wium van Zyl gepubliceerd door de DBNL, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Het gaat zo
Aan Multatuli
Kind van die noorderwêreld, waar die kou
Van winter weerga vinde in 'n volk
Wat kalm bly as jy kokend is en flou
En nie jou taal verstaan nie sonder tolk!
Die warmer Ooste, waar die son ontstaan,
Het jou tot man gemaak, en van jou hart
Die ys-gekorste kettings afgeslaan,
En jou geleer daar lê ook vreug in smart,
En in ellende grootsheid. Ek, as een
Met wie die Ooste ook gepraat het, gee
Hier, waar Adindas spook by maanlig ween
Oor Saïdjahs graf in eensaam-stille wee,
My huldegroet aan jou as blyk daarvan,
Apostel, hoëpriester, lyder, Man!
Van Zyl tekent hier het volgende bij aan:
Volgens het gedicht is Multatuli dus dankzij het Oosten de kilheid van Noord-Europa ontgroeid en ontwikkelde hij zich daardoor tot ‘man’. Onder ‘man’ wordt hier ‘echte’ of ‘ware mens’ begrepen. Als ‘man’ als slotwoord herhaald wordt, krijgt het een hoofdletter. Hiermee wordt dus geïmpliceerd dat Multatuli dankzij zijn menselijkheid bovenmenselijke status heeft verworven.
4. The Nelson Mandela Metropolitan University Choir
Het verschijnsel bestaat nu zo'n 20 jaar: Flashmob. Je zou dat kunnen vertalen in flitsmeute of flitsmassa. Fascinerend fenomeen. Plotseling verschijnt iemand in een drukke menigte, die iets aparts gaat doen. Vaak verschijnen er andere mensen, die dan hetzelfde gaan doen. Het publiek is verbaasd of soms verbijsterd. Maar soms gaat datzelfde publiek ook meedoen en dan ontstaat een soort happening met een groot saamhorigheidsgevoel. Het begon in 2003 in New York. Uitvinder is Bill Wasik, redacteur van Harper’s Magazine. Flashmobs vinden heden ten dage in de hele wereld plaats. Vaak komt er muziek aan te pas en gaan de mensen dansen. De sociale media spelen een grote rol. Mensen worden via die media opgeroepen om te komen. Spontaan gaan ‘’onbekenden’’ dan vaak meedoen, hoewel de mob regelmatig ook beperkt blijft tot een optreden van de initiatiefnemer(s). Het event duurt nooit lang en eindigt vaak net zo abrupt als het begonnen is.
We gaan naar het Greenacres Shopping Centre in Port Elizabeth Zuid-Afrika. Daar blijken ineens tal van leden te zijn van het Nelson Mandela Metropolitan University Choir. HIER.
Het was in het voorjaar van 2012. Wij reden over de hevig kronkelende A1 langs de Adriatische kust van Kroatië. Wij waren op weg naar Montenegro, maar tussen Split en Dubrovnik stuitten we op douaneposten. Eerst Kroatische en toen Bosnische. Een kilometer of 15 verder waren daar opnieuw achtereenvolgens Bosnische en Kroatische grensposten. Ergens beneden lag het dorp Neum, onderdeel van Bosnië-Herzegovina. Een curieuze corridor!
Toeristenoord
Neum bleek een heus toeristenoord. Recreatiebungalows, appartementen en een paar grote hotels. Mostar aan Zee werd het ook wel genoemd. Minder mondain dan Zadar of Split en veel minder karakteristiek dan Dubrovnik. Maar toch…. Het was behoorlijk druk op stranden en boulevard en er waren veel winkels. Het leven was hier -zo werd ons verzekerd- namelijk goedkoper dan in Kroatië.
Ottomaanse rijk
Waarom ligt er zo’n geografisch hoogst interessante corridor tussen Kroatië en Bosnië-Herzegovina? Ach. Bij de Vrede van Karlowitz in 1699 schonk de toenmalige republiek Dubrovnik dit reepje grond aan het Ottomaanse rijk. Zo wilde men voorkomen dat Venetië over land Dubrovnik kon aanvallen. Later werd de corridor gewoon onderdeel van Joegoslavië. Tijdens de burgeroorlog werd er zwaar gevochten, maar Neum bleef na de onafhankelijkheid onderdeel van Bosnië-Herzegovina. En dat terwijl circa 90% van de ruim 4.000 inwoners Kroaat is. Bovendien: als je van Neum verder Bosnië in wil, kun je maar het best via Kroatië gaan, want anders moet je te voet hoog de bergen over.
De Pelješac-brug
De situatie is inmiddels drastisch veranderd. Er is namelijk een brug gebouwd tussen Klek op het Kroatische vasteland en het schiereiland Pelješac, zodat je voortdurend in Kroatië kunt blijven. Vorig jaar juli is die geopend. De brug (Pelješki Most) is 2400 meter lang en maar liefst 55 meter hoog. Dit om zee- en cruiseschepen doortocht te verlenen naar Neum, hoewel het bepaald geen indrukwekkende zeehaven heeft. In 2007 was men ook al eens met de aanleg begonnen, maar dat werd afgeblazen omdat er geen geld meer voor was. Maar Kroatië is sinds juli 2013 lid van de Europese Unie en daar is wel geld.
2. Konjic aan de Neretva
Centrum
Dit is het centrum van Konjic, een stad die prachtig ligt aan beide oevers van de Neretva in het centrum van Bosnië -Herzegovina. Halverwge de lijn Mostar-Sarajevo. Er zijn diverse bruggen, maar veruit de beroemdste is de Oude Stenen Brug van meer dan duizend jaar oud uit de Ottomaanse tijd. Je ziet de brug van verre en in dezelfde blik vang je altijd wel een minaret.
Oude Stenen Brug
De brug is gebouwd op zes bogen. In maart 1945 werd de brug opgeblazen door de Duitsers en pas tussen 2003 en 2009 werd zij in oude glorie hersteld.
Zuiveringen & kogelgaten
De stad werd voor een deel verwoest tijdens de Joegoslavische oorlog tussen 1992 en 1995. In een aantal huizen zie je nog reeksen van kogelgaten. Er vond hier een etnische zuivering plaats. De stad had in 1991 44.000 inwoners: 54% Bosniërs, 26% Kroaten en 15% Serviërs. In 1997 waren er nog maar 32.000 inwoners, waarvan 92.7% Bosniërs.
Modern
Toch is er ook veel hersteld. Er zijn bovendien moderne gebouwen verrezen.
In steen gehouwen
Sommige nieuwe huizen worden in de rotsen gehouwen en gaan er bijna in op.
Hoofdstraat
Neretva richting oost
Neretva richting west
3a. Zuiver mineraalwater
Het mooiste bergmeer van Bosnië-Herzegovina is volgens kenners het Boracko-meer. Het ligt op 400 meter, is bijna een kilometer lang en 500 meter breed. Je kunt er zwemmen tussen de forellen en de karpers. Meestal is het water smaragdgroen.
‘Dit water kun je gewoon drinken’, zegt een lokale uitbater.
‘Fijn’ zeg ik , ‘een soort mineraalwater dus’.
‘Mineraalwater!’, zegt de man verontwaardigd, ‘mineraalwater!’.
‘Meneer; ik zweer u dat er absoluut geen mineralen in zitten. Dit is zuiver water’.
3. Boracko Jezero
Het meer ligt zo'n twintig slingerende kilometers van de stad Konjic en dat ligt halverwege de lijn Mostar-Sarajevo.
Je kunt er appartementen huren, maar er is ook een camping. Je kunt er vissen en zwemmen en er is een soort pad langs, waar je kunt wandelen.
4. Een dorp zucht onder zijn verleden
Het dorpje heet Glavatičevo. Het ligt prachtig aan beide oevers van de Neretva in Bosnië -Herzegovina. (Halverwege Mostar en Sarajevo).
Een aantal huizen staat beneden aan de rivier, een groter aantal ligt in de bergen. Er is een moskee, een school en een levensmiddelenwinkeltje. Het lijkt hier rustig & vredig. Maar dan zijn er de kapotgeschoten huizen en de lege panden.
HET monument
En HET monument, waaruit blijkt dat er in dit kleine dorp van achthonderd mensen tussen 1992 en 1995 maar liefst vijftig mensen vermoord zijn door Servische en Kroatische troepen.
Het kan niet anders; dit dorp ZUCHT nog steeds onder die moordpartijen.
Wat staat er op dit monument?
Ik benaderde Het BIH-Platform (Organisaties van burgers uit Bosnië -Herzegovina in Nederland) en kreeg snel dit antwoord van Dzevad Kuric:
Beste heer Ronald,
De betekenis van het opschrift is duidelijk als u de vertaling weet.
“BOSNO”
ZOLANG JE ZONEN BESTAAN
JE WIL VRIJ, TROTS EN FIER ZIJN
Om nooit te vergeten
Met vriendelijke groeten,
Dzevad Kuric
Tevens kreeg ik een terechtwijzing omdat ik bij mijn vragen had gerept over ‘de Joegoslavische burgeroorlog‘:
‘Voor uw informatie: In Bosnië is een agressieve oorlog van Servië -Montenegro en Croatië tegen staat B&H geweest en niet een burgeroorlog’.
Namen; namen......
Als je nog wat beter naar de grafsteen kijkt zie je dat boven de bloemen 44 namen staan.
Daaronder volgen zes namen van mensen, die bij de opening van het monument nog vermist waren. Sommige namen komen drie maal voor (Hebibovic, Cišo en Masleša). En dan is er nog de naam Macic. Die komt in totaal maar liefst negen maal voor. Het kan bijna niet anders: Iedere familie in dit kleine dorpje telt slachtoffers.
Het dorp
Je kunt hier overigens uitstekend vakantie vieren. Je kunt kajakken of raften in de rivier,
Je kunt vliegvissen of mountainbiken, je kunt wandelen of zwemmen en er zijn in de omgeving genoeg kleine restaurantjes waar je visjes kunt eten. Volgens Elmir Prevljak die hier in de buurt aan het Boracko-meer samen met zijn vrouw Goga Saric appartementen verhuurtHerzegovina Lodgeszit er heel veel vis in de Neretva. Hij is zelf een fervent visser en vertelt enthousiast over zijn vangsten. Bijzonder lekker is volgens hem de Glavatica, een forel met een dikke onderlip. Het dorpje Glavatičevo dankt aan deze vis overigens zijn naam.
Kapotgeschoten pand
Minaret achter muur
Huis aan rivier
Dorpsschool
Sportveld
Man op weg naar huis
Winkel
Rivier
Restaurant
Hangbrug
Mist & sneeuw
Als je verder de bergen inrijdt, kun je half mei nog in mist en sneeuw terechtkomen
5a. Een rustig ritje met historie
Als je van Kotor in Montenegro naar Vásárosbéc in het zuiden van Hongarije moet -en wie moet dat af en toe niet- , kan je het beste door Bosnië-Herzegovina rijden.
5. De schizofrenie van een nieuwe staat
Dat is een mooie, rustige route, die bijna kilometer na kilometer geschiedenis ademt. Je rijdt over een nieuwe weg richting Trebinje. Een mooi bewaard stadje aan de “Verloren rivier” Trebisnjica. Als je aan een bosrand even stopt komt een man tevoorschijn die bessen heeft geplukt. Hij wil ze met alle plezier met ons delen.
Verloren Rivier
Je denkt Bosnië-Herzegovina te zijn binnengegaan, maar direct zijn er borden dat je hier bent in de Republika Srpska, de Servische deelrepubliek, die in twee grote delen vrijwel de helft van het grondoppervlak uitmaakt.
Soms is er een deel van zo'n bord weggehaald om de ‘schizofrene’’ situatie te symboliseren.
Verwarring
Het is een beetje verwarrend allemaal, want even verder kom je in de Federatie van Bosnië en Herzegovina en dan weer in Srpska. Het land werd in 1992 onafhankelijk na een referendum, waaraan de Serviërs overigens uit protest niet meededen. Tot 1995 volgde een verschrikkelijke burgeroorlog waarbij vele duizenden slachtoffers (o,a. Srebrenica) vielen. Na internationaal ingrijpen werd in 1995 het Verdrag van Dayton gesloten, waarbij Bosnië-Herzegovina volgens een soort raciale grens werd ingedeeld. (Rood is Srpska. In 1995 hoorde Montenegro nog bij Servië)Republika Srpska
Sarajevo
Halverwege kom je in Sarajevo. Ook die stad ademt intussen rust.
De jonge vrouw naast me kijkt vertwijfeld. Haar man is in diepe slaap. De baby van vier maanden krijst en moet nodig een schone luier. Het kleine meisje van negentien maanden trekt aan haar moeder en huilt ook.
‘Geef maar hier’, zeg ik. Ze neemt me even op en drukt dan de baby in mijn armen. De man keert zich om. Hij snurkt licht.
We zitten naast elkaar in het middenstuk van een Boeing 747, die op weg is van Hongkong naar Auckland in Nieuw-Zeeland. Zij heet Ilse en komt uit Tielt in West-Vlaanderen. Ik schat haar niet ouder dan 30. Zij haalt een luier en een paar doekjes uit haar bagage, neemt de baby weer over en probeert in de krappe ruimte de vereiste handelingen te verrichten. Dat lukt niet erg best. Ze gooit er een paar Vlaamse vloeken uit. Het kleine meisje kruipt bij mij op schoot. De man slaapt door. Een minuut of tien later is alles in orde. De baby slaapt in haar armen; het kleine meisje bij mij.
Ze hebben in België vrijwel alles verkocht; hun overige spullen zitten in een container ergens aan boord van een schip. Ze gaan emigreren.
‘Hij wil het’, zegt ze en kijkt hem dierbaar aan. ‘Hij wil het dolgraag. Al een jaar of vijf. Drie jaar geleden zijn we hier voor ’t eerst geweest; vorig jaar nog een keer. Wij gaan ons ergens ten zuiden van Auckland vestigen. Daar is het zo mooi. Zo ontzettend mooi. En zo rustig. Zo heerlijk rustig’.
‘Hebben jullie dan al een huis?’, vraag ik maar eens.
‘Nee’, zegt ze.
‘Oh!’
‘We gaan eigenlijk op goed geluk. Hij is bouwvakker. Hij kan alles met z’n handen en wil in Nieuw-Zeeland alles aanpakken. En ik ben verpleegster. Die hebben ze ook hard nodig‘.
‘Jullie hebben dus ook geen emigratiepapieren?, vraag ik. ‘Dat lijkt me nogal een gok. Ik bedoel: met die kleine kinderen enzo’.
‘Wie niet waagt, wie niet wint’, zegt ze. ‘Als je in Nieuw-Zeeland wilt slagen dan kùn je slagen. Dat hebben ze ons echt bevestigd’.
Ik kijk haar aan; zie hoe vredig haar man en kleine kindertjes liggen te slapen en denk: ’ Met zo’n mentaliteit zal het ze vast wel lukken’.
‘Weet je,’ zegt ze ‘we hebben natuurlijk een visum en een verblijfsvergunning aangevraagd. Je moet dan allerlei vragen beantwoorden en daar krijg je punten voor. Opleiding, werkervaring; vragen over je gezondheid en oh. ja: je moet ook een soort bewijs van goed gedrag overleggen. En je moet natuurlijk Engels kunnen spreken en schrijven Als je dan honderd punten hebt kun je in aanmerking komen voor een zoals ze dat noemen Skilled Migrant visum. We hebben dat allemaal gedaan, maar kwamen net niet aan honderd punten. Maar als je werkervaring in Nieuw-Zeeland hebt, krijg je punten extra. En zo gaan we het doen. We hebben nu een temporary visum'.
Vlak voor de landing in Auckland wordt de man wakker.
Hij wijst naar beneden en zegt:
’Ilse. Ons beloofde land’.
2. Een bescheiden hoofdstad
Wellington is de hoofdstad van Nieuw-Zeeland. Als je daar aankomt weet je dat Nieuw-Zeeland een rustig, net en bescheiden land is. De stad heeft zo'n 180.000 inwoners. Het centrum is goed te belopen.
Centrum
Veerboot
Je kunt vanuit Wellington naar het Zuider Eiland met een veerboot. Je kunt ook kiezen voor een klein vliegtuigje van Sounds Air. Dat gaat naar Picton in het Noorden van de Marlborough Sounds. een prachtig fjordengebied. De veerboot manoevreert daar uitermate voorzichtig.
Frans Hertoghs
Ik ging op bezoek bij Frans Hertoghs., die ‘een leven lang’ leraar Nederlands was. In 1995 -toen hij al drie grote kinderen had- gaf hij een opmerkelijke draai aan zijn leven. Met zijn nieuwe veel jongere vrouw Maud vertrok hij naar Nieuw-Zeeland en vestigde zich op een wonderbaarlijk mooie plek in de Marlborough Sounds. Daar werden nog eens drie kinderen geboren.
Frans woont een uurtje rijden van Picton. Te bereiken via -hij heeft ze geteld- 567 bochten. Hij doet dat met een SUV. Voor insiders zijn z'n Nederlandse roots duidelijk.
Er is een gastenverblijf, dat zo'n 50 meter verwijderd is van hun huis. Ook al met zo'n mooi uitzicht.
3a.De avonturen van Mus, Yske & Tyst
In 2003 ging ik voor het radioprogramma Wereldnet naar Nieuw-Zeeland om een portret te maken van medewerker Frans Hertoghs. Hij was ‘een leven lang’ in Nederland leraar Nederlands. Maar in 1995 -toen hij al drie grote kinderen had- gaf hij een opmerkelijke draai aan zijn leven. Met zijn nieuwe veel jongere vrouw Maud vertrok hij naar Nieuw-Zeeland en vestigde zich op een wonderbaarlijk mooie plek in de Marlborough Sounds aan de noordzijde van het Zuidereiland. Daar werden nog eens drie kinderen geboren: Mus, Yske en Tyst, die toen resp. 6, 5 en 3 jaar waren. Ik zou er een week in een ‘eigen’ huisje verblijven. De kinderen vonden dat prachtig en kwamen dagelijks een paar maal langs om wat te kletsen en te ravotten. Zij waren tweetalig. Frans Hertoghs schreef naar aanleiding van mijn bezoek dit leuke essay en stuurde het mij twaalf jaar later op. Het is opgenomen in zijn kinderboek "Kinderen van LandHaven".
3b. Het mannetje van de radio
“Wanneer komt die man van Wereldnet nou precies?” vraagt mama als ze klaar zijn met eten. Ze zitten op het dek van LandHaven, de drie kinderen, papa en mama. Boven hun hoofd is de grote blauwe parasol gespannen. Maar die houdt de schuin vallende stralen van de avondzon niet tegen. Hij is er eigenlijk alleen nog voor de gezelligheid. “Binnenkort,” zegt papa, “ik weet het niet zo precies. Ik zal het vanavond even nakijken.” “Wie is dat Wereldnet, papa?” vraagt Yske. Mus weet het. “Dat is niet iemand, maar dat is een radioprogramma in Nederland. En daar werkt papa ook aan mee.” “O ja,” weet Yske ineens weer, “dan moet jij ‘s avonds laat nog wel eens een verhaaltje vertellen voor de mensen die luisteren, he?” “Precies,” zegt papa, “jij snapt het.” “Wat komt die man doen papa,” vraagt MUS. “Die komt een gesproken portret van papa maken,” zegt mama. “Dan mag papa van alles vertellen wie hij is en wat hij hier doet en zo. Misschien mogen jullie ook nog wel op de radio.”
Dat vinden ze raar. Wat zouden zij nou te vertellen hebben? “Vroeger hadden we een heel raar rijmpje,” zegt papa. “Dan zeiden we: Hallo hallo, wie stinkt daar zo, het mannetje van de radio.” Daar moet Tyst verschrikkelijk om lachen, en ook de andere kinderen vinden het ontzettend grappig. “Hallo hallo!” roepen ze door elkaar, “wie stinkt daar zo, het mannetje van de radio!” Ze komen haast niet meer bij. “Als je maar oplet dat je dat niet zegt als die meneer erbij is,” waarschuwt papa, “dat vindt hij vast niet zo leuk als jullie.” “Eigen schuld,” hikt Mus, “dan had hij maar niet bij de radio moeten gaan,”. “Maar ik werk toch ook bij de radio?” probeert papa nog. “Nou dan stink jij ook!” brullen ze en ze rollen zowat van hun stoel.
Opnames
De meneer van de radio heet Ronald en hij is erg aardig. In elk geval heeft hij voor alle kinderen iets leuks meegebracht, en dat kunnen ze wel waarderen. Hij blijft een paar dagen logeren. “Normaal ga ik in een hotel,” zegt hij. “Maar dat is hier wel een beetje moeilijk.” Hij vindt het heerlijk in het gastenhuisje. Af en toe gaan de kinderen er naar toe en dan doen ze spelletjes. Soms gaan papa en Ronald naar de studio en dan hebben ze daar een opname. En dus glijden ze op de glijbaan en klimmen ze bij het speelhuisje. “Hallo hallo,” brullen ze, “wie stinkt daar zo?” En ze vergeten dat papa en Ronald alles kunnen horen.
Ronald gaat naar buiten. De kinderen schrikken. Zou hij boos zijn? Maar Ronald moet lachen. “Ik hoor dat in Nederland heel vaak,” lacht hij. “Maar ik had nooit gedacht dat ik dat aan de andere kant van de wereld ook nog zou horen.” De kinderen kijken een beetje beteuterd. Ze hadden nog zo hun best gedaan om het niet te roepen als Ronald in de buurt was.
Een eiland vol luisteraars
Na een paar dagen zijn de opnames af. De kinderen hebben ook iets mogen zeggen. “Dan komen jullie ook op de radio,” belooft Ronald. “Luisteren er veel mensen naar jouw radio?” vraagt Yske. Ronald weet dat heel precies. “Zevenhonderdvijftigduizend,” zegt hij. De kinderen kunnen lang niet zover tellen, maar het lijkt ze ongelooflijk veel. “Dat is net zoveel als alle mensen van het hele zuidereiland bij elkaar!” roept Mus. “Met Nelson en Christchurch en Blenheim erbij!” Yske kan het bijna niet geloven. “En horen die dan allemaal wat wij zeggen?” “Allemaal,” belooft Ronald. “Kunnen wij dat dan ook horen?”
“Als het uitgezonden wordt, natuurlijk wel,” zegt Ronald. “Maar eerst moet ik het nog klaarmaken. En dat duurt nog wel eventjes.”
Een leuk plannetje
“Wat vind je ervan om morgen als afsluiting van het bezoek naar Titirangi Bay te gaan?” vraagt papa aan mama. “Leuk,” zegt die. Maar dat is niet te horen door het opgewonden lawaai dat de kinderen alle drie tegelijk aanheffen. Jaaah, leuk! en of er weer harde eieren mee mogen, en chocolademelk en of ze de grote strandbal mee mogen nemen en de opblaasboot en de emmertjes en nog veel meer dingen. “Wat is dat voor een baai?” vraagt Ronald. En papa vertelt, dat het een prachtig groot zandstrand is, op een uurtje rijden, helemaal aan het eind van de Sounds. Alleen al de weg ernaartoe is prachtig. En het is er niet druk. In feite is er niets anders dan een onbemande camping met vers water, een koude douche en keurige toiletten. Met papier. “Nieuw-Zeeland op z’n best,” zegt papa. Een van de mooiste stranden die ik ooit gezien heb. En geen kip te bekennen.” Dat lijkt Ronald ook wel leuk. En meteen beginnen ze met de voorbereidingen. Mama kookt de eieren en papa maakt zalmsalade. De veranda komt vol te staan met koelboxen, strandtenten, een grote parasol, picknickmanden en badlakens, klapstoeltjes en zonnebrandspul. Die avond duurt het lang voor de kinderen ingeslapen zijn. En allemaal dromen ze van het strand.
Een bergrit
De volgende dag is het stralend weer, echt strandweer. De kinderen zijn al om zeven uur op en sjouwen met speelgoed dat ze mee willen nemen. Na het ontbijt wordt de auto geladen. Helemaal achterin wordt een stoeltje uitgeklapt. Daar mag Mus zitten, op de derde rij. Die wordt toch nooit wagenziek. Door dat stoeltje is er maar net genoeg plaats voor alle bagage. Maar ze krijgen het er toch allemaal in. Ronald mag voorin en mama gaat tussen Yske en Tyst zitten. En dan gaan ze op weg. Ze rijden naar het eind van de Kenepuru Road, waar de Kenepuru Sounds begint. “Nee, eindigt,” zegt Mus. “Kijk maar, tot zover kun je maar varen.” Dat is ook weer waar. Het is maar hoe je het bekijkt. De weg gaat over in een rotsig zandpad, dat langzaam de bergen in klimt. En dan rijden ze ineens in een schaduwrijk oerbos, een paar honderd meter boven de zee. Hier en daar kunnen ze het water zien met duizenden inhammen, eilandjes en stranden. Er is geen huis te bekennen. Ronald heeft zoiets nog nooit gezien en hij maakt wel honderd foto’s. “Hoe hoog zouden we nou zitten?” vraagt hij. Papa weet het precies, dat staat op het hoogtemetertje van de auto. “Rond de zevenhonderd meter hoog,” zegt hij. “Meer dan twee Eiffeltorens.” En dan, na een uurtje rijden, komen ze op de rand van een steile helling, die bijna naar beneden valt. Ze zien het pad naar beneden slingeren als een slordig weggegooid touw. De strakblauwe baai is aan drie kanten omsloten door groene heuvels. Er is maar één eenzame boerderij te zien, half verscholen op de helling. “Net armen, die de baai vasthouden,” zegt papa.
Camping aan zee
Als ze beneden zijn, staat er ineens een groot hek over het pad. “Camping” leest Mus, “vier dollar per nacht.” Hij kijkt even rond. “Die moet je in dat doosje doen, daar.” “Moeten wij niet betalen?” vraagt Ronald. “Alleen als we willen overnachten,” zegt papa. “Het strand is hier van iedereen.” Ronald duwt het hek open. En dan rijden ze een hobbelig veld op. Er staan een paar grote bomen met lekkere schaduw. En er lopen tientallen weka’s rond, grote loopvogels die veel op kiwi’s lijken, en blauwe moerashennen. Een eindje verderop zien ze een witgeverfd toiletgebouwtje met wasbakken. Daarachter is een echt duinenrijtje. “Gaan jullie hier wel eens kamperen?” vraagt Ronald. “Tot nu toe nog niet,” zegt papa, “maar dat wilden we dit jaar zeker nog doen.” “Wat is het hier ongelooflijk mooi,” zegt Ronald. Hij kijkt naar de hoge bergwand waar ze net van afgereden zijn. Behalve een stukje van de boerderij en een grote schuur is er geen huis te zien. Op de helling zijn een paar stukken met gras waar een paar schapen grazen. Voor de rest zijn er alleen maar bomen en rotsen. Papa parkeert de auto vlak bij een overstapje over het pikkeldraad en al gauw lopen ze allemaal zwaar beladen naar het strand. Hun voeten zakken diep weg in het rulle zand. Als ze boven op het lage duin staan zien ze het eerst de hemelsblauwe zee en de groene heuvels er omheen. Voorbij de baai liggen drie kleine rotspunt-eilandjes. Daarachter is de Tasman Zee. En daarachter weer Australië. Maar dat kun je natuurlijk niet zien. Aan hun voeten ligt het witte strand. Het is heel breed, wel drie kilometer. Er is helemaal niemand. “Het best bewaarde geheim van Nieuw-Zeeland,” zegt papa. “Hier komen geen toeristen.” “Hier komt zo te zien helemaal niemand,” zegt Ronald. “Echt ongelooflijk!”
Strand
Het is heet in de zon, maar gelukkig staat er een lekker briesje. Er wordt gezwommen en gespeeld met strandballen en speelgoedbootjes, er worden zandkastelen gemaakt. Mus zoekt grote schelpen en fossielen. Yske heeft een aantal heremietkrabben in een plastic emmer verzameld. En Tyst zoekt allerlei kleuren stenen. Dan gaan de picknickmand en de koelbox open. Die zitten vol heerlijke dingen. Hardgekookte eieren, zalmsalade, koek en krentenbrood, fruit en limonade. Zelfs een echt ijsje! Ze eten en drinken er een flinke bres in. Ze gaan mosselen rapen. Ze trekken sandalen aan en pakken een paar plastic zakken. Ze moeten over een grote rots klauteren die het rechter eind van het strand vormt. En aan de andere kant liggen de grote mossel- en oesterbanken, waar je op blote voeten niet graag overheen wil lopen. In een mum van tijd hebben ze drie grote zakken mosselen geraapt en ook nog een kleinere zak oesters. Als ze weer terug zijn en lekker liggen uit te rusten in de schaduw van een grote parasol, zien ze dat Tyst er niet is. Mama is ongerust, maar Mus ziet hem helemaal aan het eind van het strand over de rotsen klauteren. Op zijn dooie akkertje. Hij is al best hoog. “Zou hij er niet af vallen?” vraagt mama bezorgd, “moeten we er niet naar toe?” “Welnee,” zegt papa, “het is niet voor niets een echte kiwi.” Maar mama is toch een beetje ongerust. “Ik ga hem wel halen,” zegt Yske en ze holt er al heen.
Hallo hallo
En dan is de lange middag ten einde. De zon zakt achter de heuvels. Ineens wordt het frisjes. Ze sjouwen alle spulletjes weer over het duin. Het kan bijna niet in de auto. Een heleboel spullen gaan op de vloer, waardoor de knieën van de oudste kinderen bijna tegen hun kin komen. “Moet kunnen,” zegt mama, “het is maar een uurtje.” “Wat raar dat het nou ineens zo vol is,” zegt Yske, “en we hebben nog wel zoveel opgegeten!” “Dat komt van al die kilo’s zand die overal in zitten,” zegt mama, “maar dat is niet erg, want dat is goed voor de groentetuin.” “Vergeet de mosselen niet,” zegt papa. “En de fossielen, de schelpen en de stenen!” Op de terugweg wordt het al behoorlijk donker. Iedereen is moe van de zon, het zand en de zuurstof. Ronald en Tyst vallen in slaap. De auto bromt tevreden. En als ze bijna thuis zijn hoort papa van helemaal achter in de auto een zacht stemmetje: “Hallo hallo!” En Yske antwoordt ook heel zachtjes: “Wie stinkt daar zo?” En ze stikken bijna van het lachen als ze samen roepen: “De papa van de radio!”
4. Koninklijk ''neuke'' met Maori-krijger
(Door Peter Flik, photosooph te Hongarije)
Hoe zich zaken kunnen omdraaien. Toen ik pas bij de VPRO-radio kwam werken, begin jaren zestig van de vorige eeuw, aten wij wel eens in de kantine van de VARA. Daar zaten de coryfeeën: Koos Postema, Wim Bosboom, Sonja Barend en nog vele anderen. Wij, de jongens en de meisjes van de VPRO, werden met de nek aangekeken of totaal genegeerd. Van een omroep die niets voorstelt en die bijna geen zendtijd had. Maar de geschiedenis zou zich spoedig daarna over ons ontfermen. Onze omroep groeide en uiteindelijk werden we even groot als die hele VARA. Ook de manier waarop er met ons werd omgegaan werd vriendelijker. Het imago verbeterde. Het zal in het begin jaren negentig zijn geweest dat Arie Kleywegt, directeur televisie van de VPRO en afkomstig van de VARA, mij suggereerde maar eens mee te gaan met koningin Beatrix op staatsbezoek. Niet vreemd doen, zei hij er wel bij. Hare majesteit zou binnenkort op bezoek gaan naar Nieuw Zeeland. Ik wendde mij tot de Rijks Voorlichtings Dienst. Daar was het nieuwe imago nog allerminst doorgedrongen. Ze keken bij mijn verzoek of ergens water was gaan branden en het zag er niet hoopvol uit. Mijn dossier was zeker ergens gelicht en ik moest twee vragen beantwoorden. "Waarom bent U een jaar geleden midden in de nacht de legerplaats Woensdrecht binnen gedrongen door het hek door te knippen?" Ik antwoordde dat ik de indruk had dat daar zeer waarschijnlijk kernwapens waren opgeslagen en dat het toch wel heel slordig is dat we daar met de radio zeker een uur konden rondlopen zonder opgemerkt te worden. De tweede vraag was hoe ik tegen de monarchie aan keek, men had de indruk dat de VPRO nogal republikeins was. Ik bevestigde dat niet al zei ik er wel bij dat er bij ons zeker een aantal mensen werkte dat meer voor de republiek was. Zelf neem ik het standpunt in dat een monarchie als staatsvorm een achterhaald concept is, maar dat ik diep respect heb voor de wijze waarop onze koningin dit systeem uitvoert.
Ik slaagde voor dit examen en mocht mee naar Nieuw Zeeland. Het is 19 maart 1992. In een van Transavia gehuurde Boeing vliegen we in zo'n dertig uur naar Wellington. "We" zijn hare majesteit met haar hofhouding, voorlichters, minister Hans van den Broek en zo'n twintig jounalisten. Het werd nogal een hele klus om één en ander voor de radio tot een goed resultaat te krijgen. De majesteit mag overal gefotografeerd worden maar haar een vraag stellen is uitgesloten.
Op een bepaalde vrijdag gaat iets goed mis. Er staat een ontmoeting met een Maori-krijger op het programma. Die krijger zal op de koningin afkomen en dan was het de bedoeling dat Beatrix hem een "hongi"geeft, een neuszoen. Als het moment daar is wil zij dat ook doen, maar de man denkt dat het vast niet goed gaat en trekt zich terug. De meegereisde fotografen in alle staten, want plaat voor de zaterdagkrant verpest. De fotografen vragen mij mogelijk te regelen dat bij een latere ontmoeting die zoen opnieuw kan worden gedaan. Heb een goed imago inmiddels. Het lukt, de volgende ontmoeting is bij een rivier, de krijgers zullen al zingend bij de koningin aankomen.
Het moment komt. De koningin, haar gevolg en de journalisten staan aan de kant van de rivier. Die boot komt, de radiomicrofoon staat open, en dan zingen zij in de Maori-taal: LEKKER NEUKE, LEKKER NEUKE, LEKKER NEUKE. Wij allen durven elkaar niet meer aan te kijken. De koningin zal dit zeker gehoord hebben, maar vertrekt geen spier. De zoen wordt gegeven.
5a. TaalsTaaltjes voor de radio
Frans Hertoghs was ‘een leven lang’ in Nederland leraar Nederlands. In 1995 -toen hij al drie grote kinderen had- gaf hij een opmerkelijke draai aan zijn leven.
Met zijn nieuwe veel jongere vrouw Maud vertrok hij naar Nieuw-Zeeland en vestigde zich op een wonderbaarlijk mooie plek in de Marlborough Sounds aan de noordzijde van het Zuidereiland. Daar werden nog eens drie kinderen geboren.
Hij schrijft proza en poëzie en heeft voor SBS Dutch In Australië en Nieuw-Zeeland een column onder de titel TaalsTaaltjes. Hij heeft hij er inmiddels meer dan 1.000 voorgelezen. Dat hij zijn Nederlands bepaald niet verleerd is, blijkt uit deze bijdrage.
5b. UKKEL & Z'N UKKELAARS Een inwoner van Zeeland heet een Zeeuw. Een inwoner van Nieuw-Zeeland daarentegen een Nieuw-Zeelander. Maar hoe heet een inwoner van Bangkok: is dat misschien een Bangkokker? Bangkokkaan? Of zelfs een Bangekok? Zoals elke taal heeft het Nederlands een heel systeem om de inwoners te noemen naar de plaatsen waar ze wonen. Dat doet het Nederlands met achtervoegsels. En achtervoegsels zijn woorddelen die op zich geen enkele betekenis hebben maar die de betekenis ervan veranderen van het woord waar ze achter staan. Zo duidt het achtervoegsel -aan vaak de bewoner van een plaats aan. Iemand die in Amerika woont is een Amerik-aan, net zoals een inwoner van Bolivia een Bolivi-aan is. En op dezelfde manier kennen we Arubanen, Afrikanen, Bahamanen, Corsicanen, Costaricanen, Cubanen, Gambianen, Javanen, Jamaicanen, Kenianen, Koreanen, Liberianen, Nicaraguanen, Samoanen, Srilankanen, Tonganen, en Zambianen. Krijgen inwoners van plaatsen die op een -a eindigen in het Nederlands dus altijd het achtervoegsel -aan? Hoho, dan onderschat u de taal toch wel een beetje. Want in taal is niets automatisch of logisch. Het is namelijk ook heel gewoon om de inwoners van een plaats die eindigt op -a aan te duiden met het achtervoegsel -ees. In Canada wonen Canadezen, in China Chinezen en op Malta vinden we heel wat Maltezen. Die zijn in het taalkundige gezelschap van Andorrezen, Guyanezen, Havanezen, Luandezen, Oegandezen en Panamezen.
LIMENEN & ANKARIOTEN
Soms gebruiken we geen -aan of -ees, maar dan verlengen we de plaats op -a met het achtervoegsel -er, zoals in Limaër, Accraër, Sint-Helener of Eritreeër. Of we schrappen de hele uitgang -a en vervangen we die door -er: zo leven er in India Indiërs (en geen Indiaërs of Indianen) en in Attica zelfs Attiërs. In Lima wonen Limenen en in Ankara zelfs Ankarioten. En waarom wonen er in Europa geen Europanen en wel Europeanen, die we ook Europeeërs mogen noemen? Er komen niet alleen lettergrepen bij, soms verdwijnen ze spoorloos. Een bewoner van Antarctica heet geen Antarcticaan maar een Antarctiër, en een bewoner van Botswana heet een Botswaan en geen Botswanaan, zoals we zouden mogen hopen. En als u niet wist hoe een een inwoner van Guatemala heette, zou u dan op het correcte Guatemalteek gekomen zijn? Wist u dat een inwoner van Addis Abeba mag kiezen tussen Addis Abebaër en een verrassende Addis Abebiet?
De verwarring is mooi zichtbaar bij een inwoner van Breda die volgens de Nederlandse Spraakkunst aanspraak mag maken op niet minder dan drie correcte aanduidingen: Bredanaar, Bredaënaar, en Bredaër. Volgens bovenstaande voorbeelden had hij ook kunnen heten: Bredaan, Bredees, Bredeen, Breteek, Brediet en zelfs Bredioot.
AQUITANEN & SPANJOLEN
Gaat het u intussen ook al duizelen? Nou, de Nederlanders kennelijk ook want bij een flink aantal minder gebruikelijke namen op -a hebben ze de moed volledig opgegeven. Bij inwoners van Bermuda, Suva en Dhaka bijvoorbeeld staat aangegeven: omschrijving. Daar is dus geen officieel woord voor een bewoner en die moeten we noodgedwongen aanduiden met bijvoorbeeld bewoner van Suva of inwoner van Bermuda. Waarom heet een inwoner van Australië een Australiër en waarom noemen we een inwoner van Aquitanië een Aquitaan? En waarom heet iemand uit Arabië dan geen Arabiër of Araab maar een Arabier? En waarom wonen er in Spanje naast Spanjaarden ook Spanjolen?
Wat ik altijd prachtig vind zijn de drie- of vierletter-namen, die erop duiden dat de naam van het land is afgeleid van de bevolking en niet andersom. In Jutland, Rusland, Denemarken en Noorwegen wonen dus geen Jutlanders, Ruslanders, Denemarkers en Noorwegenaars, maar Jutten, Russen, Denen en Noren. Griekenland herbergt veel Grieken. En consequent zijn we allerminst. Zo wonen in Oostenrijk Oostenrijkers maar in Frankrijk Fransen. En de allermooiste korte vorm tref je aan in Groot Brittannië, waar geen Groot-Brittanniërs wonen maar gewoon Britten.
Zulke dingen vind ik nou leuk. De Nederlandse taal produceert uitgangen waar je nooit op zou komen en die doordat ze in de Algemene Nederlandse Spraakkunst vermeld staan ineens een heleboel onlogische vormen in onze toch al zo rijke taal binnenhalen. Laten we eens een klein testje doen en kijken hoe goed uw kennis van die woordenrijkdom is. Ik noem eerst de plaats op en u raadt wat het officiële woord is. Laten we met het buitenland beginnen. Op de Abruzzen wonen Abruzzezen, in Aden vind je Adenieten en een inwoner van Algiers is een Algierser. Had u alle drie goed? Nou, dat is dan knap want ikzelf wist geen enkele bewoner correct te benoemen. Hier komen nog een paar mooie: In de Andes wonen Andijnen, in Azerbeidzjan wonen behalve Azerbeidzjanen Azeri, de Balearen worden bewoond door, jawel... Balearen. Caracas huisvest voornamelijk Caracenen, en in Ivoorkust wonen Ivorianen. En door wie wordt Curaçao bewoond? Door Curaçaoërs en zelfs Curaçaoënaars! In Kaapstad verblijven vooral Kaapstatters en Kapenaren, terwijl Cyprus en Cairo bevolkt worden door respectievelijk Cyprioten en Caïroten. La Paz herbergt natuurlijk Lapacenen, en Madrid Madrilenen. Monaco barst van de Monegasken, terwijl Sofia de voornaamste vindplaats is van alle Sofioten.
BEVERAREN & GELDROPPERS
Okee, zegt u misschien, die buitenlanden, daar weet ik niet zoveel van. Maar ook in de Lage Landen staan we vaak voor verrassingen. Zo wonen in Assen behalve Assenaren ook Assers, terwijl in Geldrop vooral Geldroppenaren en Geldroppers wonen. En wie wonen er in Lelystad? Lelystedelingen. In Hoedekenskerke wonen geen Hoedekenskerkgangers maar Hoedekenskerkenaren. Natuurlijk wordt Beveren niet bevolkt door Bevers maar door Beveraren, Knokke telt wel een paar knokkers maar er wonen allemaal Knokkenaren, Moeskroen telt veel Moeskroenenaren, en geloof het of niet maar Ukkel wordt bewoond door echte Ukkelaars.
Zeg eens eerlijk, hoeveel had u er goed? Misschien wel meer dan ik. Wat een schitterende verwarring en wat een rijkdom aan onverwachte vondsten. Misschien wel de allermooiste vind ik de inwoners van Bergen. Zowel in het Noord-Hollandse Bergen als in het Belgische Bergen (ook bekend als Mons) wonen natuurlijk Bergenaren. Maar wat te denken van het Limburgse Bergen, waarvan de spraakkunst vermeldt dat de inwoners niet Bergenaren heten maar dat die omschreven moeten worden als bijvoorbeeld ‘inwoners van Bergen’. Geweldig zoiets! Het is een voorrecht en een bijna culinair gevoel om als Nederlander te mogen leven tussen de Bangkokkers, de Addis Abebieten en de Caïroten! Arme Ukkelaars!
6. Hooligans & Gentlemen uit Samoa
Er is een gevleugeld gezegde over Rugby: De spelers zien eruit als hooligans maar spelen als gentlemen.
In maart 2003 zat ik in het vliegtuig op weg van Wellington in Nieuw Zeeland naar Hong Kong in China. We maakten een tussenlanding in Auckland en daar stapte een zeer donker gezelschap keurig uniform geklede mannen in. Ze waren bijna allemaal heel groot en stevig gebouwd. Er ging er één naast me zitten. Een prachtig atleet. Mooie man. Gebeeldhouwd gezicht. Gentleman en absoluut geen hooligan. De stewardess van New Zealand Airlines kende hem. Zij gaf hem een knipoog en een glaasje Jus d’Orange, dat hij in heel kleine teugjes op dronk.
‘Joe’, zei hij. ‘Ik ben Joe’. Wie zij waren, vroeg ik maar eens.
Zij waren het nationale Rugbyteam van Samoa, een eilandje in de Stille Zuidzee, zo‘n 3.000 kilometer boven Nieuw Zeeland. Zij gingen via Hong Kong naar Engeland, waar ze een paar oefenwedstrijden zouden spelen ter voorbereiding op het wereldkampioenschap dat een paar maanden later in Australië zou worden gehouden.
‘SAMOA!’. Wat wist ik van Samoa? Eerlijk gezegd wist ik heel weinig van Samoa. Jawel een eiland in de Stille Zuidzee. En ooit had ik een recept uit Samoa gevonden voor geflambeerde vleermuizen, die ik uit Singapore mee naar huis had genomen, omdat ik dacht dat het om paddenstoelen ging. REIZEN 103
Het leek me niet zo gepast om direct over die vleermuizen te beginnen, dus suggereerde ik dat Samoa wel een oude Engelse kolonie zou zijn, omdat zij kennelijk heel goed waren in rugby.
Joe moest daar een beetje om lachen. ‘Nee’ zei hij. ’Wij zijn in een ver verleden Duits geweest’.
‘Waarom is rugby dan zo populair?' ‘Heel eenvoudig’, zei Joe. ‘Na de eerste wereldoorlog zijn wij een tijd bezet geweest door Nieuw-Zeeland. Zij hebben die sport bij ons geïntroduceerd. En wij bleken er goed in. Zelf ging ik bijvoorbeeld al in Nieuw-Zeeland spelen toen ik twaalf jaar was. Die competitie daar is erg sterk. Maar de competitie in Engeland is nog sterker. En daar speel ik al drie jaar. Het bevalt me goed. Ik heb nu een Engelse vrouw en een dochtertje. Ook het leven in Engeland -vooral Londen- is goed en afwisselend. Ik bedoel… Nieuw-Zeeland is eh… niet zo spannend‘. Hij keek naar de stewardess, die alweer vroeg of hij iets nodig had.
Of ze een kans zouden maken daar op dat kampioenschap in Australië? ‘Nee’, zei Joe. ‘Nieuw-Zeeland gaat waarschijnlijk winnen. En weet je waarom? Er doen diverse spelers uit Samoa mee. Die hebben zich voor een behoorlijk bedrag laten naturaliseren. Mij hebben ze dat ook gevraagd, maar ik heb het geweigerd. ’Andersom spelen er bij ons een paar Nieuw-Zeelanders mee, maar ja dat zijn niet de besten.’
In het vliegtuig zaten zo’n twintig passagiers met mondkapjes voor. Ruim een week eerder was de SARS-epidemie in Hong Kong uitgebroken en op dat moment was nog absoluut niet duidelijk hoe erg het zou worden. Een uur voordat we zouden landen kregen ook alle spelers en begeleiders van het rugbyteam een mondkapje uitgereikt.
‘Sorry’, zei Joe glimlachend. ‘Succes’, zei ik. Over vleermuizen hebben we het niet meer gehad.
P.S.
Samoa eindigde in 2003 op het wereldkampioenschap als derde in zijn poule en werd daarmee in de eerste ronde uitgeschakeld. Het verloor toen van Engeland en Zuid- Afrika en won van Uruquay en Georgië . Nieuw-Zeeland werd derde en Engeland wereldkampioen.