Reizen (518)
- Details
- Categorie: Reizen (518)
Voorjaar 2004: Op Weg
1. Miami Airport: Grof & Onbeschoft
In theorie klopte het. Vlucht MP 645 van Martin Air zou om kwart voor drie landen op Miami International Airport in Florida. Om kwart over vier zou in het Dolphin Stadium de honkbalwedstrijd tussen de Florida Marlins en de Chicago Cubs beginnen.
Ik zou een taxi nemen naar het stadion en na afloop slapen in het Catalina hotel aan Collins Avenue. In mijn binnenzak zat een perskaart voor die wedstrijd. Recht achter de BACKSTOP zou ik zitten met een riant uitzicht op het speelveld. De volgende ochtend om negen uur zou ik doorvliegen naar Bolivia. Zware bagage kon in de kluis op het vliegveld.
Mooier kon het allemaal niet.
Vlucht 645 arriveerde op tijd. Het vliegtuig werd snel ontruimd. Dat ging dus voorspoedig. Tot ik arriveerde in de aankomsthal. Bij de douane stonden duizenden mensen in achttien rijen van minstens vijftig meter lang te duwen en te trekken. Een volstrekte chaos.
DOUANEVERKLARING
Miami is dé doorvoerhaven voor passagiers die naar Midden- en Zuid-Amerika gaan.
Zij mogen niet in transit blijven, maar moeten sinds 11 september 2001 allen door de douane. Met een douaneverklaring, die je zeer exact moet invullen.
Als je een correctie maakt, iets vergeet of iets verkeerd invult, is het mis.
Vul bijvoorbeeld niet Holland in, want je krijgt gegarandeerd problemen.
TOT DIEP IN DE ANUS
Een paar Colombianen, die voor mij in de rij stonden waren na ruim drie uur wachten aan de beurt. Ze hadden een ander formulier in het Spaans ingevuld, maar dat was niet naar wens van de mevrouw achter het loket. Zij reageerde grof en onbeschoft en stuurde de mensen terug. Zij wees naar achteren en zei: “Ga maar terug. Daar achter zijn mensen, die je helpen om het formulier in het Engels in te vullen’.
Zo mogelijk nog onbeschofter waren de mannen & vrouwen, die de bagage controleerden. Een ieder, die er een beetje Arabisch uitzag werd er uitgehaald en gecontroleerd. De spullen werden uit de tassen gehaald, op een hoop gegooid en niet terug gestopt. De mensen werden ook uitvoerig gefouilleerd. Sommigen verdwenen in hokjes, waar ze -werd mij verzekerd- tot diep in hun anus werden gecontroleerd.
Waarop?
Tja.
Narcotica mag je niet binnen brengen. Chemicaliën ook niet. Medicijnen alleen met een doktersverklaring,.
Verder is het verboden om bij je te hebben: fruit, groenten, planten, plantaardige producten, aarde, vlees, vleesproducten. Ook geen vogels, slakken en andere levende en/of wilde dieren.
ONGEACHT HET BEDRAG.
Om nog even te onderstrepen, dat je hier een echt kapitalistisch land binnengaat, leer je dat het vervoer van valuta of waardepapieren -ongeacht de waarde- natuurlijk wel is toegestaan.
In mijn handbagage zat een pakje stroopwafels, waarvan de stroop steeds stroperiger werd. Die had ik bij me op verzoek van een Nederlandse mevrouw bij wie ik in Bolivia op bezoek zou gaan. Twintig meter voor het loket, heb ik dat spul maar in een vuilnisbak gekieperd.
En de wedstrijd… ach de wedstrijd was in de laatste inning toen ik op mijn hotelkamer arriveerde.
Gelukkig verloor het team uit Miami dik.
Cochabamba
2. Een gebrandmerkte man
Als we uit de bus stappen bij het stadion wijst Theo de plaatselijke parkeerwachter aan.
‘Dat is Marco’.
Ik kijk de man aan en zie een gebrandmerkt gezicht met verschrikkelijke littekens. Hij is dik aangekleed en heeft een doek over zijn hoofd. Pas 26 jaar oud.
Het gebeurde acht jaar eerder in Cochabamba, een stad in het centrum van Bolivia. Marco logeerde bij zijn vriend Victor. Toen hij in zijn eentje het huis verliet, dachten buurtbewoners dat hij een inbreker was. Ze pakten hem, bonden hem vast aan een lantaarnpaal, goten benzine over hem heen en staken hem in brand.
Lynchen noemen ze dat in Bolivia.
Cochabamba is een stad van bijna één miljoen inwoners. Heel druk, lawaaiig, divers, gezellig en crimineel. Een mengelmoes van Indianen, Mestiezen, Latino’s en blanke afstammelingen van Spanjaarden, die allemaal één ding gemeen hebben. Ze kauwen op Cocabladeren.
De stad ligt op 2600 meter hoogte en heeft volgens de Lonely Planet gids het meest plezierige klimaat ter wereld. (There is hardly a healthier or more ideal climate on earth with clear, beautiful skies.).
Theo Roncken, een Nederlander die hier woont, vindt dit laatste een beetje onzin. Cochabamba ligt in een dal en als het warmer wordt, blijven de uitlaatgassen hangen.‘Smog is hier jammer genoeg een heel normaal verschijnsel‘.
In de stad publiceerde de organisatie Accion Andina de getuigenis van Marco onder de kop ‘Gebrandmerkt’ als schrikwekkend voorbeeld van dit soort wraakacties.
Uit het rapport:
‘Opnieuw verscheen de vrouw met een jerrycan vol benzine. Ze maakte er geen probleem van hem helemal onder te gieten. Daarna stak ze een lucifer aan en liep op hem toe. We hoorden de plof van een explosie en hij begon te branden. Het was indrukwekkend hoe de jongen brandde en gilde. Ze hadden hem met plastic koorden aan de lantaarnpaal vastgebonden. Toen de koorden gingen smelten kon Marco zich lostrekken en zichzelf bevrijden. Hij begon te rennen en probeerde zijn T-shirt uit te doen. Hij spurtte de heuvel af, verloor zijn schoenen, maar bleef dwars door de doornstruiken rennen’.
Marco was een straatkind. Nooit naar school geweest. Zijn ouders werkten op de markt en gingen iedere dag s’ochtends om vier uur weg om pas ‘s avonds laat terug te komen. Victor, een buschauffeur ontfermde zich over de jongen, die uit huis wegliep toen hij zeven jaar oud was. Ze verloren elkaar een tijd uit het oog tot Marco achttien jaar was en -met die noodlottige gevolgen- bij Victor in huis werd opgenomen.
Politie steelt luxe jeep
Het is maar één verhaal uit een lange reeks van criminaliteit, geweld, seksueel misbruik, corruptie, oplichting, wraak en uitbuiting.
Daniël bijvoorbeeld had een winkel met hebbedingetjes, die hij zelf uit China haalde. Hij boerde goed en kocht op zeker moment een luxe Jeep. Een paar weken later werd de auto gestolen. Daniël deed uiteraard aangifte, hoewel hij -zoals vrijwel alle inwoners van Cochabamba- weinig vertrouwen in de politie had. Wekenlang hoorde hij niets, tot hij een telefoontje kreeg van iemand uit de San Antonio gevangenis.
Volgens deze gesprekspartner was de auto ’ontvoerd’. Hij kon hem voor 3.000 US$ terugkrijgen. Daniël bracht een bezoek aan de gevangene, die hem uiterst professioneel uitlegde dat hij niets met de diefstal van doen had, maar hem wel als tussenpersoon van dienst kon zijn.
Daniël ging direct op het aanbod in. Zijn verzekeringsagent was namelijk zeer blij met deze nieuwe situatie en zag -ook zonder betaalbon- geen problemen om de afkoopsom op zich te nemen. Ook de contactpersoon in de gevangenis handelde de zaak natuurlijk zonder enig papierwerk af.
Daniël vond na een paar aanwijzingen zijn auto terug op een braakliggend stuk land. In goede staat en zelfs met een half gevulde tank. Alleen de ingebouwde cassetterecorder ontbrak. Van de politie kreeg hij een complimentje dat de zaak zo probleemloos was opgelost.
Toen hij met een paar vrienden naar het beste restaurant van de stad ging om de terugkeer van zijn auto te vieren, zag hij zijn ’tussenpersoon’ in gezelschap van een aantal politiemensen.
Zij hadden ook wat te vieren.
3a. Van Amsterdam naar Cochabamba
3. Vijf vliegtuigen joh!
Gisteren schreef ik een stukje over Cochabamba, een stad in Bolivia Zuid Amerika. Ik was daar in het voorjaar van 2004 toen mijn oudste kleinzoon Luc vier en een half jaar oud was.
Ik legde hem uit -met de Atlas opengeslagen- dat Cochabamba ver weg was. Eerst met het vliegtuig naar Miami in Amerika. Dan naar Barbados in de Caraïben. Vervolgens naar de grootste stad La Paz van Bolivia. Vandaar naar die andere grote stad Santa Cruz en dan met een klein vliegtuig naar Cochabamba. Vijf keer vliegen.
Als de juf in groep 1 op een dag uitlegt, dat Parijs ver weg is, steekt Luc zijn vinger op en zegt:
‘Nee hoor.
Weet je wat pas ver weg is?
COCHABAMBA!
Dat is wel vijf vliegtuigen ver!'
Naar de Chapare
4. Stenen, kuilen & een ingestorte brug
Dit is -in geel- de Chapare. Een provincie in het hart van Bolivia. Een vaak ontoegankelijke jungle. Enorm groen. Heel vochtig. HET gebied van de Cocaboeren.
Ik ben hier met Theo Roncken, een Nederlander, die woont in Cochabamba, een grote stad op zo’n 200 kilometer van de Chapare. Hij is verbonden aan het centrum Accion Andia, dat onderzoek doet naar de lokale gevolgen van internationale politiek, onder andere op het gebied van drugs en drugsbestrijding.
Wonderbaarlijk mooi
Wij hebben zo’n vier uur in de bus gezeten, voordat we arriveren in het plaatsje Villa Tunari. Een wonderbaarlijk mooie tocht met steeds wisselende landschappen.
We beginnen in een gebied met een soort bergvegetatie, want Cochabamba ligt op 2600 meter hoogte. Eerst stijgen we nog, maar daarna blijft het voortdurend dalen. Het klimaat wordt subtropisch en is tenslotte tropisch.
De bus is vol. Er zitten vrijwel alleen Indianen in.
Iedereen kauwt op cocabladeren.Theo ook. Hij heeft het mij geleerd.
Niet bijten, niet zuigen, maar voorzichtig kauwen.
Een propje maken en in de wangzakken proppen.
En als het teveel wordt gooi je het weg en doe je weer nieuwe bladeren in de mond.
Vooral niet doorslikken.
Op de markt in Cochabamba is het overal te koop.
Cocaboeren
De Cocaboeren in de Chapare produceren die cocabladeren. Maar er zijn er ook die cocapasta maken voor de productie van cocaïne.
De overheid in Bolivia voert tegenover die boeren een wat dubbel beleid.
Soms treedt men zeer agressief op; anderzijds wordt het ook weer getolereerd, want de productie van cocabladeren is nodig voor het land en goed voor de economie.
En ook productie en export van cocaïne levert veel geld op.
De bus wordt onderweg diverse malen aangehouden.
Iedereen moet dan uitstappen, waarna de politie de bus onderzoekt.
Ze zijn vooral op zoek naar chemische middelen waarmee de cocapasta wordt gemaakt.
Maar ook dit onderzoek gaat niet bepaald fanatiek.
En er is steeds ruimte voor vrouwen, die visjes, kaas en sandwiches verkopen. Soms stopt de bus bij stalletjes waar die vrouwen zitten.
Villa Tunari
Villa Tunari aan de Chapare
Tropische regens
De weg is slecht en zeer bochtig. Naarmate we de Chapare naderen wordt de weg steeds slechter. Onverhard, kuilen, stenen. De weg is al eens geasfalteerd, maar dat is niet bestand tegen de tropische regens en de vochtigheid. Palmbomen zijn hier. We zien fel gekleurde bloemen. Vlinders. Uitbundige vogels.
Een kilometer of tien voor Villa Tunari komen we bij de staart van een file met vrachtwagens. De bus wurmt zich langs al die vrachtauto’s en in de bus zoeken de passagiers naar een verklaring.
Ingestorte brug
Vier maanden geleden is de brug over de rivier Chapare ingestort. Er werd een noodbrug aangelegd, die -zo weten sommige mensen- een week tevoren ook is ingestort. Als we bij de rivier komen zien we dat een grote veerboot aan de ketting is gelegd. Het rivierwater is te hoog en de stroming te hevig voor deze boot. De vrachtauto’s moeten wachten tot het peil in die rivier gezakt is of tot het moment dat de brug gerepareerd is.
De overkant
Theo en ik willen naar de overkant, want daar pas begint de Chapare. We gaan van een noodtrap af en begeven ons over rotsen en stenen door het water naar een plek aan de rivier waar lokale mensen hun kleine bootjes hebben uitgerust met een motor. Zo kunnen ze mensen en goederen overzetten.
Chapare
El Puente Jungle Lodge
Wij stappen aan de overkant in een taxi, die ons brengt naar de El Puente Jungle Lodge.
Een idyllisch plekje in het oerwoud.
Een Tinkuhoed
5. Agressieve gevechtsdansen
Stenen & glasscherven
Dit is een Tinku-hoed. Onderdeel van de kleding , die mensen in Bolivia dragen bij de meerdaagse Tinku, één van ‘s werelds meest agressieve en bloederige tradities tussen mensen onderling.
Een gevechtsdans tussen mannen -soms ook vrouwen- van verschillende gemeenschappen. Twee mensen beginnen te dansen, maar gaan elkaar daarna met de vuisten bewerken. Tot bloedens toe.
En hoe langer de strijd duurt hoe heviger het wordt. Vaak worden stenen of glasscherven in de hand genomen. Er vallen regelmatig dodelijke slachtoffers.
In dit filmpje krijgt u een indruk van zo’n gevechts-Tinku.
De traditie begon in de regio Potosi in het noorden van Bolivia en heeft te maken met de verering van Pachamama, Moeder Natuur. Het spreidde zich later uit over heel Bolivia.
De diepere betekenis van de gevechten is de grond met het bloed te vermengen en vruchtbaarder te maken.
Vroeger werden vooral de dodelijke slachtoffers gezien als belangwekkende offers, maar de Boliviaanse overheid grijpt de laatste tien jaar steeds vaker in om de ergste excessen te voorkomen..
In afgelegen gebieden gaat het er volgens Nederlanders, die ik in 2004 in Bolivia sprak overigens nog steeds bijzonder ruig aan toe.
Toeristen en buitenstaanders worden daar zo veel mogelijk geweerd.
Maar de Tinku is in grote delen van het land veranderd in een vrolijk Volksfeest, waarbij geen bloed meer vloeit. Dit willen ze ook graag laten zien, zoals deze Boliviaanse vrouw, die in Nederland woont en hier op het Museumplein van Amsterdam verkondigt dat het nog steeds een puur Boliviaans feest is en dat alles wat er op dit gebied buiten haar land gebeurt onecht is.
Conquistadors
Deze Tinku-hoed is gemaakt in de vorm van een helm, zoals de Spaanse conquistadors droegen toen ze het land koloniseerden en de inwoners tot slaven maakten.
De hoed komt uit de omgeving van de hoofdstad Sucre in het zuiden.
- Details
- Categorie: Reizen (518)
Winter 1995
1. Een surrealistische lagoon
De voorspellingen leken gunstig.
Woensdag 18 januari 1995 zou wel eens een mooie dag kunnen worden. Temperaturen rond het vriespunt, vrijwel geen wind en een stralende sterke zon.
Dat trof, want we zouden die dag Reykjavik verlaten en IJsland gaan verkennen.
We hadden een grote 4W Jeep gehuurd met chauffeur Sigurd Thorbergson en navigator Gunnar Solveigson.
In de wagen bevond zich een voor die tijd zeer geavanceerd GPS-systeem.
Wij reden over dit soort wegen.
Langs dit soort bestemmingen.
Overal rook het naar zwavel.
UITKLAPBARE SLEDEN
Rond het middaguur gebeurde het. De zon verdween, de wind stak op en werd een storm. Hevige sneeuwval afgewisseld met zware hagelbuien. Het zicht was nog geen twee meter. Ineens begrepen wij waarom er twee chauffeurs waren en waarom achter in de auto extra kleren, scheppen, ladders, gereedschap, blikvoer, jerrycans met water, uitklapbare sleden en andere ‘overlevingsspullen’ zaten.
We stopten ergens. Zelfs met de GPS was de weg niet meer te vinden.
’Wachten’, zei Sigurd, ’wachten, dat is het enige wat we kunnen doen'.
Toen ik vroeg waar we waren, keek hij mij langdurig aan, maakte een fronsend gebaar en zei:
’ We zitten wel goed. Vlak bij de kust. Reykjavik is een kilometer of vijftig, maar hier ergens in de buurt ligt Grindavik. Een vissersplaatsje’.
AUTOBIOGRAFIE
Sigurd haalde een notitieblok tevoorschijn en begon te schrijven. Hij stelde ons ook een paar vragen.
Eerst een paar algemene dingen: Waarom we bijvoorbeeld in januari zo nodig naar IJsland moesten. Hoe we het hier vonden etc.
Daarna werd het persoonlijker. Niet alleen wat we voor de kost deden, maar ook hoe we elkaar ontmoet hadden of we getrouwd waren -en zo ja; waarom- of we kinderen hadden en of we wel eens een IJslands boek hadden gelezen.
Toen ik op mijn beurt vroeg waarom hij dat allemaal wilde weten zei hij :''Ik schrijf een autobiografie. Dat doen veel IJslanders, Mensen lezen hier veel , maar ze schrijven ook graag. Bovendien: als je met een autobiografie naar een uitgever stapt moeten ze het uitgeven. Dat is een verplichting hier. Ze worden ervoor gesubsidieerd''.
Ik vertelde de EDDA te hebben gelezen, de IJslandse Brieven van W.H. Auden en ook iets van Nobelprijswinnaar Laxness.
Sigurd keek me toen weer peinzend aan en knikte tevreden en instemmend.
Na ongeveer anderhalf uur werd het iets lichter, hoewel de sneeuw nog steeds in dikke pakken naar beneden viel. Sigurd startte de wagen en heel langzaam gleden wij naar Grindavik. Ook in het dorpje was het zicht minimaal. Op de wegen lag zeker een halve meter sneeuw. Toch vonden we een café, waar we -omgerekend- voor ruim 100 gulden vier koffie en vier cognac bestelden.
BLUE LAGOON
Gunnar belde wat en kwam terug met de mededeling dat het die dag vrijwel zeker niet meer zou opklaren. ’We kunnen hier blijven wachten, maar we kunnen ook naar de Blue Lagoon’.
Die keus was niet zo moeilijk. We wilden Grindavik zo snel mogelijk verlaten want het stonk er enorm. Stank, die werd verspreid door een grote visfabriek.
Bovendien: De Blue Lagoon was immers IJslands toeristische attractie nummer één. Een heilzaam warmwaterbad waar je zelfs in deze temperaturen volgens onze gidsen gewoon buiten in het water kon zitten.
Wij bereikten de Lagoon. Het sneeuwde niet meer, de wind was weer afgezwakt en het zicht was goed.
Te goed missschien wel, want het beeld was volkomen surrealistisch.
Daar lag een turkoois gekleurd meertje waar op diverse plekken grote stoomwolken omhoog kwamen.
Maar direct daarachter rezen pijpen met stoom omhoog van een geothermische elektriciteitscentrale.
Het water bleek echter lekker; 39 graden stond ergens op een bordje. Soms kwamen er van onderen hete stoten.
Zeewater dat op 2.000 meter diepte op een natuurlijke wijze verhit wordt en omhoog wordt gestuwd. Daar vermengt het zich met het afvalwater van de centrale. Wij zijn er uren gebleven en waren vrijwel de enige bezoekers.
Sigurd en Gunnar gingen het water niet in, maar bleven in de bar.
Er moest nog wat geschreven worden.
2. Edda; monument in IJslandse literatuur
Het was januari 1995 en het was koud in Reykjavik, hoofdstad van IJsland. We waren in een muziekwinkel geweest in de drukste straat van de stad, de Laugavegur. Vandaar was het naar hotel Holt aan de Bergstaðastraeti niet meer dan 300 meter. Ineens begon het verschrikkelijk hard te sneeuwen. Het zicht was minder dan een meter. Wij vluchtten terug die winkel in. En daar raakten we in gesprek met de eigenaar.
Marcel Otten
Hadden wij bijvoorbeeld de Edda gelezen, het epos van de Noordse mythologie en het beroemdste werk uit de IJslandse literatuur?
Dat trof, want ik had dat boek bij me. Het was namelijk net verschenen in de Nederlandse vertaling van Marcel Otten. Ik had die man daarover geïnterviewd voor de VPRO-Radio. Dat beviel de eigenaar wel.
Maar wisten wij bijvoorbeeld ook, dat proza en poëzie uit de Edda gezongen werd. En wisten wij, dat er nog steeds IJslanders waren die het uit hun hoofd konden zingen of voordragen. Sveinbjörn Beinteinsson bijvoorbeeld.
Wij kochten de CD en probeerden na een uur ons hotel te bereiken. Er lag zeker een halve meter sneeuw. Glibberend en met de hand aan de muren bereikten wij ons hotel. Wij namen een borrel. Een Hollandse, want die hadden we meegenomen. IJslandse drank was namelijk niet te betalen. Een fles Wodka deed daar toen zo'n 80 gulden. En… we zetten de muziek op.
Luister eerst een stukje naar Beinteinsson en dan leg ik uit, waar dit allemaal over gaat.
Hij zingt de Völuspá, het visioen van de zieneres. Daar begint de Edda mee. Het is één van de belangrijkste IJslandse sagen. Een mengeling van historische feiten, mythen en sprookjesmotieven. Het ontstaan en het verloren gaan van de godenwereld wordt erin beschreven en er wordt een nieuwe wereldorde voorzien. Dat laatste gaat gepaard met veel geweld. Een strofe:
Broers bevechten elkaar, slachten elkaar af
verwanten zullen hun banden breken;
hard is de wereld, hoererij regeert,
een tijd van bijlen, zwaarden, splijtende schilden,
van winden en wolven eer de aarde kantelt
geen enkel mens zal de ander nog sparen
Aardig actueel lijkt me voor een visioen dat rond 1200 werd geschreven..
Laugavegur in de winter
Zomer 1996
3. Gegrilde borst in Brennevin-saus
Op de rotskusten van het IJslandse schiereiland Snæfallsnes zitten er vele duizenden.Tuinduizenden. Papegaaiduikers.
Lundi’s in het IJslands. Je kunt ze overal eten. Meestal gegrild met een saus van Brennevin, de locale brandewijn.
Ze zijn lekker.
Vooral de borst. Mals, vol van smaak, enigszins leverachtig.
Als je in het restaurant van hotel Budir aan de zuidzijde van het schiereiland zit en uitzicht hebt op de beroemdste gletcher van het land, de Snæfellssjökull , is het ‘t lekkerst.
De rest van Europa is ver weg en zelfs Reykjavik dat over de weg zo’n 100 kilometer naar het zuiden ligt is vergeten.
Hier immers begon Professor Lidenbrock met neefje Axel zijn reis naar het middelpunt van de aarde. In het boek van Jules Verne staat het zo:
’Saterday, June 20 at six o’clock we arrived at Budir, a small hamlet in a pleasant setting next to the shoreline. Here our guide asked for his pay, which my uncle promtly paid. Now it was our guide’s family, his uncle and aunts, that provided us with accommodation for the night’.
Middelpunt van de aarde
Nationaal symbool
De papegaaiduiker is een soort nationaal symbool van IJsland.
Er zitten er naar schatting zo’n 8 tot 10 miljoen op het eiland. Mensen die principiële bezwaren hebben tegen het eten van deze schattige beestjes zijn dus een beetje de weg kwijt.
Het is ook geen -zoals soms beweerd wordt- bedreigde diersoort. Ze worden niet geschoten maar gevangen in netten die aan een lange stok vastzitten. Het is een aparte kunst.
De luidruchtige Engelse kok Gordon Ramsay probeerde het. Daar werd een filmpje van gemaakt. We zien hoe Gordon uiteindelijk zo’n beestje vangt en klaarmaakt.
Hierop kwam in Engeland een stroom van kritiek, vooral omdat duidelijk te zien is hoe de begeleider van Ramsay de papegaaiduiker de nek omdraait.
Klik HIER voor het filmpje.
4. Saga’s en trollen, feeën en dwergen
Het voormalige radioprogramma Ongehoord van de VPRO was nogal bijzonder. Het begon in 1995.
De makers trokken naar een plek ergens op de wereld en vertelden daar verhalen met geïmproviseerde teksten. Het werd verzonnen door mijn vriend en collega Ton van der Graaf. Hij was eens voor een documentaire naar een ver buitenland geweest en vertelde daar met verve over. Toen het programma was uitgezonden kon menigeen zijn teleurstelling niet verbergen. Inclusief Ton zelf.
Zijn verhalen waren spannender, dan het gemonteerde programma. Die kon je dus ook gewoon voor de radio vertellen.
Zo ontstond Ongehoord. De programmamaker als solistische verhalenverteller. Gesteund door lokale geluiden.
Ik heb er tien gemaakt. Arnold Karskens deed in die periode ook wel eens wat voor de VPRO.
Hij heeft die titel dan ook schaamteloos overgenomen voor zijn nieuwe omroep. Beetje treurig wel.
Mijn eerste Ongehoord speelde zich af op IJsland. Over de cultuur, de mensen, de geschiedenis. Over saga’s, trollen, feeën, dwergen en reuzen.
Over het Noorderlicht, de lokale literatuur, de taal en vooral over de Edda; het roemruchte epos van de IJslanders.
Solveig
Ik werd bij het maken van dat programma geholpen door Solveig. Een IJslandse kunstenares, die tien jaar in Nederland had gewoond, maar sinds kort was teruggekeerd. “Tien jaar lang heb ik heimwee gehad’’, vertelde ze. Overigens in accentloos Nederlands. Wij werden in IJsland eens van achteren aangereden door een onoplettende chauffeur. Zij stapte uit en riep: ’’Godverdomde klootzak’’.
In het telefoonboek, dat toen nog geraadpleegd werd, stonden alleen maar voornamen. De lijst met Solveigs was dan ook heel lang. De achternaam krijgt men van de voornaam van de vader of moeder. Dat is vrij naar keuze. Jongens krijgen er -son achter en meisjes -dottir. Haar ware naam was dan ook Solveig Thorbergsdottir.
U kunt HIER naar dat programma luisteren.
De uitzending leidde ertoe dat de VPRO later een hele nacht van 01.00 tot 07.00 uur aandacht zou besteden aan de Edda. Dat ging onder regie van Lida Iburg rechtstreeks vanuit De Doelen in Rotterdam.
Er was een IJslands orkest, er waren IJslandse hapjes en drankjes en medewerkers van het RO-theater traden diverse malen op met sketches uit de Edda.
Speciale gasten waren Solveig (midden op de foto) en Marcel Otten (links met sigaar), die de jongste vertaling van de Edda in het Nederlands had gemaakt. Uw bloghouder (rechts) presenteerde het programma.
In 2000 werd zij opnieuw overgevlogen, toen zij één van de gasten was op mijn zogeheten verrassingsdag, waarbij ik zeven uur lang werd geconfronteerd met gasten, zonder vantevoren te weten wie dat waren.
HIER.
Solveig omringd door de cartografen F.J. Ormeling (links) en J. Romein van de BOS Atlas.
Winter 1995
5. Van Reykjavik naar Grindavik
- Details
- Categorie: Reizen (518)
Ferma Posta, Posta Principale
(Door Rolf Weijburg)
Uiteraard kan je de Vaticaanse Musea bezoeken, over het Sint Pietersplein lopen of in de basiliek gaan kijken - je kunt zelfs in een geinig treintje op luchtbanden tijdens een toeristische toer door de Vaticaanse tuinen worden gereden - maar wil je écht de grens over, het “binnenland” van het kleinste land ter wereld, het “working man’s Vatican” in, dan moet je een goede reden hebben.
Heb je die niet, dan word je bij één van de poorten door een lid van de Zwitserse Garde vriendelijk doch resoluut de deur gewezen.
Hoofdpostkantoor
Ik had een goede reden gevonden.
Achter de Porta Sant’Anna, de officiële hoofdingang tot het Vaticaan aan de Via di Porta Angelica, iets ten noorden van de Colonnade, ligt aan het eind van de Via Sant’Anna op de hoek met de Via della Posta het Hoofdpostkantoor van Vaticaanstad. Het is het echte Vaticaanse hoofdpostkantoor: niet alleen de toeristenpost komt hier uiteindelijk terecht, maar ook de brieven van de Paus.
Volgens de statistieken van de Universal Postal Union worden er nergens ter wereld per capita zoveel brieven verwerkt als in dit postkantoor. Voor toeristen is het niet toegankelijk, die moeten naar één van de twee speciaal voor toeristen ingerichte subpostkantoren bij het Sint Pietersplein.
Boxes
Ik kocht een mooie Vaticaanse postzegel en plakte hem op een enveloppe waarin ik een leeg velletje papier had gestopt. Ik plakte de enveloppe dicht en adresseerde hem aan Rolf Weijburg, Ferma Posta (Poste Restante), Posta Principale, Città del Vaticano. De enveloppe liet ik in een gele Vaticaanse brievenbus achter.
Vier dagen later vervoegde ik me bij de Sant’ Anna Poort.
Sant' Anna Poort
De dienstdoende Zwitserse Gardist vroeg wat ik kwam doen.
“Ik wil een brief ophalen die aan mij verzonden is Ferma Posta, Posta Principale.”
“Het postkantoor voor toeristen ligt aan het Sint Pietersplein, meneer. Hier rechtsaf.”
“Ja, maar deze brief is verzonden naar het Hoofdpostkantoor, de Posta Principale, dat is toch intra muros?”
“Dat klopt, maar dat is niet voor onbevoegden toegankelijk.”
“Maar het is een erg belangrijke brief, meneer. Mij is verzekerd dat hij daar moet liggen. Kunt u niet voor één keer een uitzondering maken, zodat ik hem kan ophalen?”
De man verdween in een kantoortje van de Caserna degli Svizzeri. Ik moest even wachten en wat later wenkte hij me binnen. Mijn naam en paspoortnummer werden in een boek geschreven en ik kreeg een pasje opgespeld.
“Vieni con me,” zei de man en we liepen naar buiten, de Via Sant’Anna in.
Langs een politiecontrole waar ik met mijn nieuwe vriend gewoon langs kon lopen, tot aan het postkantoor dat zich vlak achter het Apostolisch Paleis, de Pauselijke residentie, bevond. Een wandelingetje van een paar minuten. Een groep geestelijken gehuld in bruine pijen stak de straat over. Lachende en gezellig keuvelende jongemannen met een stapeltje boeken onder de arm.
Een wit/blauw elektrisch golfkarretje (een Lamborghini!) van de Vaticaanse politie hobbelde over de grijze kasseien langs het kloeke gebouw in klassieke stijl dat het postkantoor herbergde.
Politie
Brede traptreden voerden naar de ingang. De Zwitserse gardist bleef buiten staan terwijl ik de trappen opliep en het gebouw binnenging.
Er waren geen andere klanten en achter de loketten waren enkele heren druk doende met allerlei postale zaken. Ze hadden tot mijn teleurstelling hele gewone kleren aan: geen pijen, tabberds of habijten zoals ik gehoopt had, ook geen meerkleurige narrenpakken zoals de Vaticaanse Zwitsers, maar gewone overhemden en broeken.
Er was geen Ferma Posta loket, maar één van de beambten haalde, toen ik mijn paspoort toonde, ergens een stapeltje post tevoorschijn en inderdaad zat daar mijn vier dagen geleden geposte brief bij.
“ Prego!” zei de man.
“Grazie!” zei ik.
Samen met mijn gardist liep ik weer terug naar de Sant’Anna poort, leverde mijn pasje in en verliet het Vaticaanse territorium.
“Grazie e arriverderci!” zei ik, en dacht: “Ha! Tóch maar mooi even binnen geweest!”
Postzegels
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Rolf Weijburg's Atlas van de 25 kleinste landen in de wereld
Klik HIER voor alle afleveringen
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
- Details
- Categorie: Reizen (518)
Winter 1994
Salomon: ''Geef me 100 Dollar. Maar het liefst twee briefjes van vijftig''
1. Uw bloghouder doet mee aan corruptie
Hij noemt zichzelf Salomon, want dat vindt ‘ie een mooie naam. Lang, mager en goedlachs. Een jaar of 25 schat hijzelf, want een geboortepapiertje heeft hij nooit gezien. Z’n vader vocht voor het Mozambikaanse bevrijdingsfront Frelimo en sneuvelde toen hij nog een baby was.
Z’n moeder overleed niet lang daarna aan ’één of andere ziekte‘.
Hij kent iedereen en iedereen kent hem. Voor twintig Amerikaanse dollars per dag heeft hij mij veertien dagen lang begeleid en intussen een modaal Mozambikaans jaarsalaris verdiend. Salomon is een beroepsregelaar. Die vind je veel in de derde wereld. Toen ik aankwam op ‘t vliegveld in Maputo, de hoofdstad van Mozambique, loodste hij mij snel door de douane.
Hij had voor die veertien dagen een auto bemachtigd, bracht mij in contact met de mensen die ik nodig had, versierde een plek in een Antonov-vrachtvliegtuig om naar Beira te gaan, wist de weg naar de militairen van de Verenigde Naties, bracht mij in contact met de mensen van de plaatselijke radio en zorgde tijdens de rechtstreekse VPRO-uitzending voor een zang- en dansgroep van veertig mensen, die a capella zongen en zichzelf met een soort voeten-percussie begeleidden.
Om die uitzending live te kunnen verzorgen had ik één van de allereerste satelliettelefoons bij me. Het apparaat was één meter bij zestig centimeter en woog zo’n zestig kilo. De antenne was nog groter en woog zeker tien kilo. Er was een modem bij van nog eens 25 kilo. Voeg daarbij alle kabels, microfoons en snoeren en u begrijpt dat er voor de vlucht van Amsterdam naar Maputo veel extra geld voor overgewicht betaald moest worden. Om precies te zijn. Fl 3.026,95 .
Salomon vond ‘t krankzinnig om voor de terugvlucht nog eens zo‘n bedrag uit te geven. ‘Ik regel dit wel‘, zei hij. ‘Geef me 100 US $ en het komt voor elkaar. Maar geen biljet van 100 ,want dat accepteren ze hier niet’.
Ik gaf hem twee briefjes van vijftig. Hij stapte op een grondstewardess af, maakte wat grapjes en wees op mij en m’n apparatuur.
Even later gaf hij haar één briefje van 50 US $.
Hij lachte weer en maakte een gebaar met z’n arm, dat ik gewoon door kon lopen. Zelf ontfermde hij zich over de apparatuur, die hij moeiteloos aan boord van het vliegtuig wist te krijgen.
Zo!.
Dat was vlot en knap geregeld.
Had ik toch mooi zo’n Fl. 3.000,-- voor de VPRO verdiend.
In het vliegtuig dacht ik er nog eens over na. Dit was dus kleine corruptie. Daar had ik gewoon aan meegedaan. Sterker nog: ik was er uiterst tevreden over.
Maar ja.
Wat had ik er zelf aan?
Op mijn loonstrookje zou ik er niets van terugvinden. En voor die 100 US $ had ik natuurlijk geen kwitantie, dus die moest ik ook nog proberen terug te krijgen.
Op de declaratie vulde ik in:
Smeergeld om grondstewardess om te kopen: 125 US $.
Chef declaraties Jan Jongepier moest er wel om lachen.
Voor die 25 $ heb ik een fles whisky gekocht.
‘Op Salomon‘.
Radiostations in Guinee-Bissau en Mozambique
2. With a little help from my Amigos
Radiostudio
Dit prachtige omroepstation van Radio Forreá staat in het plaatsje Quebo.
Dat ligt in Guinee-Bissau (West-Afrika), een voormalige Portugese kolonie.
De studio kwam er met hulp van ondermeer NOVIB en Press Now.
Een aantal Nederlandse vrienden & kennissen van Ernst Schade in Lissabon zorgde ervoor dat microfoons, opnameapparatuur, mengpaneels e.d. konden worden aangeschaft.
Zo simpel & doeltreffend kan hulp soms zijn
Grupo Holandês
Een foto van al die mensen staat in de studio. Tussen echte cassettebandjes.
Het is de Grupo Holandês de Amigos da Rádio communitária Forreá
Bovenste rij: v.l.n.r.: Hans Pelgröm - Carol Schade - Willem Ankersmit - Henk Eggens (met bril) - Nol Twigt - Dini Bangma
Tweede rij: Fieneke Diamand - Rob van Leeuwen - Paul Smit (met grijs t-shirt) - Alle Lansu - Ernst Schade - Paul van Dullemen - Lucas van Blaaderen
Derde rij: Mariette Asselbergs - Marjon Mol - Gaby van Otterloo - David Sogge - Jarl Chabot
Vierde en onderste rij: Roel von Meijenfeldt - Ronald van den Boogaard - Steven van den Berg - A.L. Schneiders - Adri van den Dries - Bert & Inge van den Bosch-Bouwen
Zendmast
Kijk eens naar deze zendmast.
Niet te hopen dat het daar nog eens hard gaat waaien.
Radio Maputo Mozambique
Ooit ben ik in 1994 in Maputo de hoofdstad van Mozambique een paar dagen op bezoek geweest bij een plaatselijk radiostation.
Daar hadden ze ook zo’n antenne. Die was uitneembaar. Ze namen hem mee in een soort reportagewagen.
De medewerkers van dit overigens bijzonder populaire station kozen een wijk uit en stelden daar hun mast op.
Binnen een paar minuten waren er dan al honderden mensen, die uitermate nieuwsgierig waren.
Eigenlijk wisten ze van tevoren ook al wat er ging komen. Men speculeerde zelfs over de vragen van de beroemde presentator.
Als de mast was opgesteld nam hij namelijk het woord. Hij deed dat op een geheel eigen zeer aansprekende wijze.
Hij richtte zich tot de menigte en riep dan:
‘Hoe is het nu met die moord afgelopen?’
De mensen keken elkaar aan, raakten in druk gesprek en iemand zei bijvoorbeeld:
‘Je bedoelt die moord op dat meisje een paar weken geleden’.
‘Juist!’, zei de presentator dan. 'Hoe is het daarmee?’
Vervolgens ging iedereen zich ermee bemoeien en ontstond er live een uur boeiende radio.
Daarna werden er nog gesprekken opgenomen en ging men weer naar een andere wijk.
Soms stelde de presentator daar dezelfde vraag; soms vroeg hij ‘Hebben jullie ook zo’n hekel aan roddelen?’
En als iemand dat toegaf zei hij ’Geef dan eens een voorbeeld’.
Waarna er tal van voorbeelden volgden.
Soms vroeg hij alleen maar: ‘Waarom zijn jullie zo kwaad?’ of "Vinden jullie het hier geen bende?''
Eenvoudige montages
De opgenomen gesprekken werden in de studio gemonteerd.
Dat ging uiterst simpel.
Als er een knip moest worden gemaakt gebeurde dat ook letterlijk.
De band werd met een schaar op twee plaatsen doorgeknipt en met een plakkertje weer aan elkaar gezet.
Ideetje?
Ik heb er vrij lang over nagedacht of deze radioformule ook in Nederland zou kunnen werken. Het is er nooit van gekomen.
Ik denk dat wij inmiddels te blasé zijn en niet meer geïnteresseerd in mensen die ergens een zendmast neerzetten.
Winter 1994
3. Mijnen & Hollandse honden
Het is dringen voor het Antonov vrachtvliegtuig, dat al staat te ronken op het vliegveld van de Mozambikaanse hoofdstad Maputo. Veel militairen en nog veel meer hulpverleners uit de hele wereld die allemaal naar Beira willen, een stad aan de oceaan in het centrum van het land. Ik ben met Mozambikaanse Angela en kom alleen maar het vliegtuig in, omdat zij een bloedmooie doortastende vrouw is voor wie al die drukdoende mannen wel móeten bezwijken. Uiteindelijk worden er zo’n honderd mensen in de raamloze holte gepropt. Liggend op zakken en leunend tegen kratten en kisten proberen wij ons tijdens de vlucht in evenwicht te houden.
Beira blijkt totaal in puin te liggen. Volledig vernield door de onafhankelijkheidsoorlog tegen het Portugese leger en later door de burgeroorlog, die zich na de onafhankelijkheid in 1975 afspeelde tussen het Marxistisch-Leninistische bevrijdingsfront Frelimo en de andere bevrijdingsbeweging Renamo, die werd gesteund door het apartheidsregime van Zuid Afrika.
Ik ben op weg naar een klein contingent Nederlandse militairen, dat onderdeel vormt van UNOMOZ, de United Nations Operation in Mozambique. Zij zijn uitgestuurd om Mozambikanen zelf te leren mijnen te vinden en op te ruimen. Want er liggen in Mozambique door die oorlogen naar schatting twee miljoen mijnen.
In hotel Miramar direct aan de oceaan, is luitenant-kolonel Van der Veen een beetje gefrustreerd. In augustus 1993 arriveerde hij in Mozambique, maar nu is het februari 1994 en is er nog niets van de grond gekomen
Hij en zijn tien andere Nederlandse militairen stuiten voortdurend op bureaucratische verordeningen en procedures, waardoor er geen schot zit in de oprichting van de mijnontruimingsschool.
Toch blijft hij goede hoop houden, dat de missie zal lukken. Het is de bedoeling dat in totaal 1200 Mozambikanen worden opgeleid tot mijnontruimers. Daarbij maken de Nederlanders gebruik van mijndetectoren.
Vlak bij hen zit het Amerikaanse mijnontruimingsbedrijf Ronco. Deze particuliere organisatie werkt met Nederlandse mijnontruimingshonden. En dat leidt -vertelt de overste- tot vermakelijke taferelen.
De honden hebben namelijk Nederlandse commando’s geleerd als ’ZIT’, ’BLIJF’ of ’ZOEK’.
De Amerikanen hebben zich die kreten in het Nederlands eigen gemaakt en moeten dat nu weer aan de Mozambikanen leren. Gevolg: de honden worden geconfronteerd met zeer merkwaardige ‘dialecten’.
Maar ja.
Het alternatief zou zijn, dat de honden Portugees moesten leren.
Waarom de Nederlanders dan niet gewoon met deze Nederlandse honden werkten wist de luitenant-kolonel eigenlijk ook niet. ’We zijn er nu eenmaal niet voor opgeleid’.
P.S.
Navraag leert, dat de missie later toch nog redelijk succesvol is verlopen. Uiteindelijk volgden 570 Mozambikanen de opleiding tot mijnontruimer. En een paar jaar geleden is in Mozambique een Belgisch experiment begonnen waarbij gewerkt wordt met Afrikaanse hamsterratten.
Deze beesten hebben een sterk ontwikkelde reukzin en kunnen moeiteloos TNT opsporen. Ze zijn overal te vinden en dus goedkoop. Bovendien zijn ze zo licht, dat een mijn niet tot ontploffing komt als ze ermee in contact komen.
Wereldwijd liggen er overigens nog naar schatting tussen de 60 en 110 miljoen mijnen, die per jaar 15 tot 20.000 slachtoffers (doden en gewonden) maken. Een kwart van die slachtoffers zijn kinderen.
4. Sterilisaties & Voetenpercussie
In januari 1994 was het erg heet in Maputo, de hoofdstad van Mozambique in het zuiden van Afrika. Ik logeerde bij Rob Pannekoek, een Nederlander die daar via een soort uitwisselingsprogramma terecht was gekomen.
Er was geen airco in dat huis, dus ik kocht de tweede dag een ventilator, die een uur later prompt uit de auto werd gejat.
Rob Pannekoek was gegrepen door het land, zijn cultuur, zijn mensen en vooral zijn muziek. Omdat de temperaturen overdag opliepen tot meer dan veertig graden, stonden wij ’s ochtends om vier uur op. Rob was in Nederland zanger geweest bij de Rockgroep The TitBits en zette dan muziek op van lokale groepen.
“Man, man, die kunnen er wat van”.
Hij was verliefd geworden op een Mozambikaanse en scheidde van zijn Nederlandse vrouw. Om te kunnen trouwen met zijn nieuwe geliefde had hij zijn sterilisatie ongedaan laten maken, want dat eiste de familie. Het waren dat soort problemen, die hij heel openlijk en humoristisch bij een drankje besprak.
Er waren trouwens nog veel meer problemen, want ik moest proberen vanuit Maputo een rechtstreekse radio-uitzending van twee uur te verzorgen. Daarvoor had ik één van de allereerste satelliettelefoons bij me inclusief een modem om het telefoongeluid te kunnen digitaliseren. De elektriciteit in Maputo viel regelmatig uit en als dat tijdens de uitzending zou gebeuren, zouden we uit de lucht zijn. Om dit op te lossen had ik voor noodgevallen een grote generator geregeld, die met de hand aan een touw moest worden opgestart.
Wij sliepen overdag van twaalf tot vier, werkten weer door tot een uur of tien en dronken dan een paar glaasjes whisky. Dat had ik op zijn verzoek meegenomen. Zijn vrouw keek ondertussen naar Braziliaanse soaps, want dat kunnen ze daar in die voormalige Portugese kolonie goed verstaan.
's Avonds konden we er niet met de auto op uit. In de straten van Maputo lagen namelijk roosters, waardoor regenwater werd afgevoerd. Maar veel van die roosters waren gestolen door mensen, die ze gebruikten om er vleesjes op te roosteren. Gevolg: Er zaten in alle wegen enorme gaten, die je 's avonds niet meer zag.
Er zou in die uitzending ook live muziek gemaakt worden. Rob had in Mozambique Nambu-Producties opgericht, een instituut dat bedoeld was om de cultuur van het land uit te dragen. Hij kende veel muzikanten, maar vond dat ik een Makwayela Dance moest laten horen. Daarin zingen mannen a capella en begeleiden zichzelf met voeten-percussie. Instrumenten komen er verder niet aan te pas. Op een zondagmiddag gingen we naar een lokaaltje waar een groep mannen aan het repeteren was. Ik vond het fascinerend en legde de groep vast.
Hoe ik dat allemaal met een paar simpele microfoons en eenvoudige apparatuur moest registreren wist ik toen eigenlijk ook niet. Ik was immers programmamaker en geen radiotechnicus. Maar ook hier was in voorzien, want ik had een cassettebandje met die muziek klaarliggen als het allemaal niet om aan te horen zou zijn.
Het lukte echter wonderwel en twee jaar later kwam de Grupo cultural de dança tradicional Moçambique naar het Nederlands Wereldmuziekfestival. Het werd een groot succes.Rob was natuurlijk ook meegekomen en daar hebben we herinneringen opgehaald aan die hete zomer.
Rob Pannekoek is inmiddels al weer meer dan vijftien jaar dood.
Laten we op hem een whisky drinken en luisteren naar de Makwayela Dance.
Of luister naar hemzelf met The TitBits in River
- Details
- Categorie: Reizen (518)
Voorjaar 1998
1. Londen-Tasjkent: Jevgeni, een student
"Het eten wordt ieder jaar beter’, zegt de man naast mij vergenoegd. ‘Vindt u ook niet?’
Even wilde ik zeggen: ’dan moet het de vorige keren wel erg slecht zijn geweest’.
Maar dat zou niet beleefd zijn. Dus ik zeg: ’Ik zou het niet weten, want dit is de eerste keer dat ik met Uzbekistan Airways vlieg‘.
De jongeman naast me is een jaar of 25. Hij is mager, pikzwart haar, een gebruind gezicht en donkere spletige ogen. Hij draagt modieuze kleren en reist kennelijk regelmatig met deze maatschappij. Dit moet een geslaagde Oezbeek zijn.
We zijn op weg van Londen naar Tasjkent, de hoofdstad van Oezbekistan in Centraal Azië .
Hij heet Jevgeni.
‘Maar dat is toch een Russische naam?’
Hij legt het me allemaal uit. Zijn ouders zijn Oezbeken. Ze gingen in 1966 naar Moskou nadat hun huis bij de aardbeving in Tasjkent instortte. Alles verwoest. Alles kwijt. Ze moesten wel. ‘Ik ben in Moskou geboren. Ze gaven mij een Russische naam, omdat Oezbeken in Moskou gediscrimineerd worden. Ik ben vernoemd naar Jevgeni Onegin, u weet wel uit die roman van Alexander Poesjkin. Heeft Tsjaikovski nog een opera van gemaakt'.
GEORGIA STATE UNIVERSITY
Jevgeni studeert al vier jaar economie aan de Georgia State University in Atlanta USA. ‘Ze noemen me daar Jef ’. Hij is wel eens naar een honkbalwedstrijd van de Braves geweest, maar begrijpt de spelregels niet. Basketbal vindt hij leuker. En ja; het kan heel warm worden in Atlanta.
Zijn ouders wonen weer in Oezbekistan. Het werd na het uiteenvallen van de Sovjet Unie steeds moeilijker om het hoofd boven water te houden. Zijn vader -een taxi-chauffeur- kreeg steeds minder werk, omdat de Russen elkaar de mooiste klussen toeschoven. En zijn moeder werkte als schoonmaakster in zo’n groot staatshotel. Maar daar was steeds minder werk omdat de toeristen liever naar moderne hotels gingen of een huisje in het centrum van Moskou huurden.
Zij gingen terug naar Tasjkent en Jevgeni, die een uitstekend student was, kreeg een beurs van de Oezbeekse overheid. Hij moet het geld wel terugbetalen en heeft een soort morele verplichting om terug te gaan als hij afgestudeerd is.
‘Maar ik weet niet of ik dat doe. Amerika bevalt me namelijk uitstekend. En ik heb een vriendin. Ze komt uit Puerto Rico. Wat moet zij daar? En als ik in Amerika een baan heb kan ik die lening ook veel sneller terugbetalen. Bovendien: ik spreek geen Oezbeeks. Mijn ouders hebben mij in het Russisch opgevoed. Ze spraken zelden Oezbeeks met elkaar. Durfden ze niet‘.
Hij tast in zijn tas en haalt een scriptie te voorschijn. Een verhandeling over de huidige stand van de economie in Oezbekistan.
En dan: ’Wilt u dit hoofdstuk eens lezen. En er een mening over geven’.
Ik kijk hem aan. ’Dat wil ik wel doen, maar ik ben geen econoom en ik ga voor ’t eerst naar Oezbekistan’.
‘Daar gaat het niet om. Het gaat om ‘t principe’.
Ik lees het hoofdstuk en denk:‘ Waarschijnlijk heeft hij gelijk’.
DOUBLE LANDLOCKED
De theorie van Jevgeni is de volgende: Oezbekistan is -in zijn termen- een double landlocked country. Je moet altijd door minstens twee andere landen om bij een zeehaven te komen. ( De Kaspische Zee is een groot soort binnenmeer en telt niet mee).
Dat is slecht voor de exportpositie. Oezbekistan is in potentie een rijk land. Olie en vooral gas is er volop. Maar olie of gas per tankauto door die andere landen naar een zeehaven brengen is verschrikkelijk duur. De aanleg van pijpleidingen evenzo. Bovendien moet je dan toestemming van die andere landen krijgen. Turkmenistan bijvoorbeeld.
“Weet u wel wat voor achterlijk land dat is?
Als die toestemming geven moet je kapitalen betalen. En dan nog worden vrachtwagenchauffeurs slachtoffer van corruptie. Overheid, politie, iedereen is daar corrupt‘.
‘Landbouwproducten hebben we ook. Katoen. Graan. Maar ook daarvoor geldt dat het allemaal zeer duur wordt als het geëxporteerd moet worden.
Weet u dat wij prachtige juwelen hebben. Kleding.
We zouden zoveel meer kunnen als we maar niet double landlocked waren.’
Als we nog zo’n uurtje moeten vliegen zegt hij:
‘Weet u dat er nog maar één ander land in de wereld is dat double landlocked is?
‘Nee Jef, dat weet ik niet’.
‘Welk land denkt u?’
Dat moet ik kunnen bedenken want ik kijk al mijn leven lang op kaarten en in atlassen.
‘Geef me even‘, zeg ik en ga de continenten langs.
Noord, midden en Zuid Amerika. Paraquay? Nee natuurlijk niet.
Afrika dan. Centraal Afrikaanse republiek? Rwanda? Oeganda? Nee. Nee. Nee.
Azie: Bhutan? Nee. Grenst aan China. Tadjikistan ook.
Europa. Tsjechië ? Hongarije? Luxemburg? Nee. Nee. Nee.
‘Weet je ‘t zeker Jef?’
‘Ja’ zegt hij. 'Ik heb het precies nagegaan‘.
‘Nou ik ben benieuwd‘.
Dan komt het antwoord:
LIECHTENSTEIN.
2. Corrupte agenten & giftige slagtanden
Locatie: De 8-ste verdieping van hotel Uzbekistan in Tasjkent de hoofdstad van Oezbekistan in Centraal Azië .
‘Zullen we het eens op z’n Russisch doen’, zegt Boris. Hij pakt de fles single malt whisky en vult twee limonadeglaasjes. Dan leegt hij in één teug zijn glas.
‘Lekker’, zegt hij. En hij herhaalt nog eens dat dit de eerste keer in zijn leven is, dat hij whisky drinkt.
‘Nu jij Ronald. Op z‘n Russisch!’
Boris wordt vertrouwelijk. Hij is geen Oezbeek, maar komt uit Novosibirsk in Siberië. Maar hij woonde al in Tasjkent, toen dat nog bij de Sovjet Unie hoorde.
‘Het wordt hier wel steeds moeilijker voor ons. Die Oezbeken schuiven elkaar alle klussen toe. Ze krijgen voorrang als er een baantje is en worden voorgetrokken als er huizen worden toegewezen'.
Hij werkt bij een agentschap, dat er ondermeer voor zorgt om journalisten als ik te helpen.
’Als er problemen zijn, moet je me onmiddellijk bellen’.
Twee uur later is de fles leeg en Boris stomdronken.
’Ik ga even naar beneden’, stamelt hij. ’Daar hebben ze nog wel wodka’.
Op de gang valt hij over een stoel, blijft liggen en wordt benaderd door een paar hoeren. Ik sluit mijn kamer goed af en val onmiddellijk in slaap.
LELIJKE STAD
De volgende dag slenter ik maar wat door de lelijke stad, die in 1966 vrijwel volledig verwoest werd door een aardbeving. Geheel volgens de Sovjet-tradities werd de stad op ranzige wijze herbouwd met brede straten, grote pleinen en sombere hoge flatgebouwen, gespeend van ook maar het geringste spoortje creatieve architectuur. Als ik ergens een paar foto’s maak, word ik aangehouden door twee agenten.
Ze vragen mijn papieren, zien dat ik geen Rus ben en gebaren dat ik mee moet naar het politiebureau. Hoewel ze alleen maar in het Russisch tegen mij praten, wordt duidelijk, dat er ‘iets’ niet in orde is met mijn visum. Ze wijzen ernaar.
In een klein gesloten kamertje op het bureau probeer ik duidelijk te maken, dat ik wil bellen. Met Boris natuurlijk. Die moet me hier maar uit krijgen.
Maar de agenten staan dat niet toe. Ik moet betalen om ‘het probleem’ op te lossen. Zevenduizend Som -ongeveer 75 US$-. Dat is heel veel geld in dit land, waar het gemiddeld maandinkomen niet meer dan vijfduizend Som is.
Er zijn types, die beweren dat je in zo’n geval niet moet betalen. Dat je gewoon moet afwachten, wat er gebeurt. Ik wantrouw die verhalen. Volgens mij zijn dat mensen, die nooit zelf in zo'n situatie hebben verkeerd.
In ieder geval ben ik niet zo’n held. Ik stribbel wel wat tegen, gooi er hier en daar een vloek in het Nederlands tegenaan, maar betaal.
Het bureau ligt aan het voormalige Karl Marxplein. Even verderop was het Leninplein. Het beeld van Lenin is van zijn sokkel gehaald. Nu staat er een pompeus standbeeld met een goudkleurige wereldbol. Daarop is maar één land aangebracht: Oezbekistan. Naar verhouding veel te groot.
Als je er goed naar kijkt, zie je dat de omtrek van dit land op een hond lijkt. Gevolg van de bizarre wijze, waarop Stalin ooit de grenzen van zijn immense rijk trok.
Het Karl Marxplein heet nu Amir Temurplein naar de nieuwe held van Oezbekistan. Amir Temur, ook wel Tamerlan de Aardschudder of Timur Lenk dan wel Timur de Kreupele. Dat was een enorme schoft. Hij leefde in de veertiende eeuw en was één van de laatste wereldveroveraars.
HET VERLOREN HART
Ik ga op een terrasje zitten. Recht tegenover het enorme standbeeld, waarbij Amir Temur op een paard zit. Ik sla ’Het verloren hart van Azie’ van Colin Thubron open. En lees over ‘De Aardschudder’.
‘Geen zweem van mededogen verstoorde zijn voortgang.
Zijn slachtingen overtroffen die van al zijn voorgangers.
De torenhoge piramides van schedels, die hij achter zich liet, waren welbewuste waarschuwingen.
Nadat hij Perzië onder de voet had gelopen en de Kaukasus had geplunderd, sloeg hij de restanten van de Gouden Horde terug tot Moskou en lanceerde een onbezonnen aanval op India, waar twintigduizend Mongolen doodvroren.
In de Gangesvlakte voor Delhi lieten de eskadrons gepantserde olifanten met vergiftigde snijplaten aan hun slagtanden een kortstondige huiver door de Mongoolse gelederen gaan.
Een jaar later trokken de Mongolen terug de bergen over. Ze lieten een land achter dat zich een eeuw lang niet zou herstellen met vijf miljoen doden aan de Indiase kant‘.
AFKOOPSOM
Ik leg het boek weg en bel Boris. Een half uur later is hij er. Hij is absoluut niet verbaasd dat ik op het politiebureau een afkoopsom heb moeten betalen.
’Dat doen ze altijd. De volgende keer, ga ik wel met je mee‘.
En dan:
‘Overigens krijg ik nog geld van je, want ik heb gisteren op het vliegveld moeten betalen om jou snel door de douane te krijgen. Dat heb je toch wel gemerkt?’
Hij heeft gelijk. In het vliegtuig zaten twaalf niet-Oezbeken, die er een paar uur over deden om ter plekke een visum te bemachtigen. Op zeker ogenblik verscheen Boris, die mij als eerste mee naar buiten nam.
‘Hoeveel krijg je dan van me?’
‘Zevenduizend Som’, zegt hij.
3. Boodschappen doen met een diva
Ik doe boodschappen met Shandira. We lopen op de markt van Tasjkent, de hoofdstad van Oezbekistan. We trekken veel aandacht Shandira en ik.
Zij is bloedmooi: één van de beroemdste filmsterren in dit land.
Een echte diva.
Maar de Oezbeekse filmindustrie is volkomen ingestort en daarom werkt zij bij de plaatselijke vestiging van een Nederlandse bank als p.r.functionaris.
En omdat ik ‘s avonds met haar bij de directeur thuis Oezbeekse plov ga eten doen wij de inkopen.
Op de markt wijkt iedereen voor Shandira.
‘Wie is toch die man naast haar?’, denken ze.
GELIGE WORTELS
De huishoudster annex kokkin heeft een heel lijstje gemaakt.
We kopen prei, uien, grote gelige wortels, spitskool, rozijnen, een sliert knoflookbollen, korianderzaad, komijnzaad, saffraan, groene thee, rode en witte wijn, hoewel dit laatste niet op het lijstje staat. ‘Koken in wijn is veel lekkerder‘, zegt Shandira.
We nemen voor onze plov lamsvlees.
Dat moet van Shandira.
Meestal gebruikt men in Oezbekistan schapenvlees. Maar rund, kip, varken, geit of zelfs paard kan ook.
Goede rijst is volgens de p.r.functionaris het geheim van een goede plov. Het beste is Devzira rijst uit de Fergana-vallei in het oosten van Oezbekistan. De marktkooplieden verdringen zich om het haar te verkopen. Sterker: ze willen het haar voor niets geven.
Hoe maakte de kokkin mevrouw Aliantin die avond haar Oezbeekse plov?
Voor zes personen:
Zes kopjes rijst, twee wortels, drie preitjes, drie rode uien, twee spitskooltjes, 1 ons rozijnen, zes bolletjes knoflook, eetlepel korianderzaad, eetlepel komijnzaad, twaalf draadjes saffraan, ca. 1 1/2 kilo lamsbout.
DRAADJES SAFFRAAN
De draadjes saffraan een paar uur van tevoren in water laten ‘weken’. De zaadjes in een droge pan roosteren. Fijn maken in een vijzel. De groenten in grove stukken snijden. Het vlees in repen van een halve centimeter dik.
Eerst wordt de rijst in boter gebakken. De saffraan wordt erbij gevoegd. De rijst is goed als het glazig en geel is.
In een braadpan wordt het lamsvlees aangebraden in olijfolie. Dan de uien erbij. Even laten meebakken. Daarna volgen de groenten en de kruiden. Beetje peper en zout. Hierover gaat de rijst. Rozijnen later toevoegen.
Doe er zoveel rode wijn bij dat alles onder staat. Ongeveer twee en een half uur heel zacht laten sudderen. Het vocht moet geheel worden opgenomen.
Zes bollen knoflook worden apart klaargemaakt. Het kopje eraf halen, insmeren met olijfolie en in aluminiumfolie wikkelen. Een uur in een oven van 180 graden laten roosteren.
De bollen later in zijn geheel in de plov steken. Hierbij hoor je groene thee te drinken, maar de bankdirecteur, zijn Noorse echtgenote, een paar Amerikaanse buren, Shandira en ik hielden het op wijn.
Veel wijn.
4. De Tweede Wereld vanTasjkent
5. Gezondheid, kracht & vruchtbaarheid
Fergana Vallei
Deze hoed kreeg ik van een mevrouw in Andizjan, een stad in de Fergana-Vallei in het oosten van Oezbekistan (Centraal Azië ).
Het is een tubeteyka, een traditionele vierkante hoed, die daar door mannen gedragen wordt.
Niet alleen om ze te beschermen tegen zon of regen, maar meer omdat de hoed een diep culturele betekenis heeft.
Een man, die naar de moskee gaat, naar een begrafenis of een huwelijk zal altijd een duppa -zoals het ook wel genoemd wordt- dragen.
Mijn exemplaar is gemaakt van satijn.
De vier tekens boven zijn cayennepepers en staan voor gezondheid en kracht. De symbolen onder staan voor vruchtbaarheid.
Het zijn er in totaal zestien en dat betekent dat de drager het liefst zestien kinderen wil.
(Hieronder de binnenkant van de hoed)
Black Hats
De hoedjes worden niet alleen in de Fergana-Vallei gedragen, maar ook in andere delen van Oezbekistan.
De inwoners van Karakalpakstan in het westen van het land ten zuiden van het Aralmeer worden bijvoorbeeld ook wel Black Hats genoemd.
De naam is afgeleid van het Turkse tyube, dat gewoon top betekent. In de taal van de Russische autonome republiek Tatarstan is het bekend als tubete.
Vrouwen dragen ook tubeteyka’s.
Maar die zijn veel kleurrijker. Kinderen hebben hun eigen duppa.
Het is in Oezbekistan ondenkbaar dat een man bijvoorbeeld een vrouwenhoed zou dragen.
6. Ceremonie in een theehuis
Dit genoeglijke tafereeltje heb ik gekocht op een markt in Tasjkent, de hoofdstad van Uzbekistan in Centraal Azië. De poppetjes zijn gemaakt van barnsteen. Twee heren en een dame in traditionele kledij. De man rechts heeft een tubeteyka op het hoofd, een hoedje versierd met cayennepepers. Dat staat voor gezondheid, kracht & vruchtbaarheid. De man in het midden heeft een doek om zijn hoofd geklemd. De vrouw links heeft het haar in een wrong.
De mensen zijn van wat rijpere leeftijd. Zij nemen deel aan een theeceremonie.
Dit soort ceremonieën wordt overal in dit land gehouden. Dat gebeurt veelal in een theehuis, een Chai-Kanas. Meestal is het groene thee, soms zwarte. Op het plateau in het midden staat een chainik (theepot), er ligt een rond brood en in het potje zit honing. Vaak worden er ook koekjes of andere zoetigheden geserveerd.
De theeceremonie is een wezenlijk onderdeel van de cultuur in Uzbekistan. Men zit op een kleed op de grond en bespreekt wat mensen overal ter wereld zoal bespreken. Er wordt geroddeld en gelachen tijdens die sessies.
De thee wordt op een traditionele manier gezet. De bladeren zitten in een kop en worden overgoten met kokend water dat in de pot zit. Dat wordt driemaal herhaald en dan pas is de thee goed.
7. Een Rus in een vijandig land
Hij had een koffer bij zich.
Daar zat hij op. In het tasje op de grond een fles wodka. Daar nam hij af en toe een slokje uit.
In zijn baard zat stof. Hij had nog een enkele tand in zijn mond.
Ik kwam hem in het voorjaar van 1998 tegen in Tasjkent, de hoofdstad van Oezbekistan.
Hij is een Rus en woonde al in dit land toen het nog bij de Sovjet-Unie hoorde.
Sinds de onafhankelijkheid in 1991 hebben de Russen het in dit centraal Aziatische land steeds moeilijker gekregen.
‘Zij’ zijn de voormalige bezetters en worden gediscrimineerd bij het krijgen van werk, het huren van huizen en het vestigingen van kleine ondernemingen.
Steeds meer Russen vertrekken uit dit verder zeer corrupte en dictatoriaal geleide land.
De oude man had het niet druk. Oezbeken keken niet naar hem om en van de Russen moest hij het -zo te zien- ook al niet hebben.
Ik heb hem wat geld gegeven.
En toen ging hij natuurlijk voor mij spelen en zingen. Er zit veel leed in zijn lied. Nostalgie ook.
Het begint wat rommelig, want de man houdt zijn waardigheid, gaat er echt voor zitten en pakt mijn snoertje om beter in de microfoon te kunnen zingen.
Luister HIER naar de eenzame muzikant.
Subcategorieën
Reizen Aantal artikelen: 88
Pagina 10 van 106