Reizen (518)

 

Voorjaar 2003

1. Een emigratie op de gok 
De jonge vrouw naast me kijkt vertwijfeld. Haar man is in diepe slaap. De baby van vier maanden krijst en moet nodig een schone luier. Het kleine meisje van negentien maanden trekt aan haar moeder en huilt ook. 

      ‘Geef maar hier’, zeg ik. 
Ze neemt me even op en drukt dan de baby in mijn armen.
      De man keert zich om. Hij snurkt licht.

We zitten naast elkaar in het middenstuk van een Boeing 747, die op weg is van Hongkong naar Auckland in Nieuw-Zeeland. Zij heet Ilse en komt uit Tielt in West-Vlaanderen. Ik schat haar niet ouder dan 30.
      Zij haalt een luier en een paar doekjes uit haar bagage, neemt de baby weer over en probeert in de krappe ruimte de vereiste handelingen te verrichten. Dat lukt niet erg best. Ze gooit er een paar Vlaamse vloeken uit.
       Het kleine meisje kruipt bij mij op schoot. De man slaapt door.
Een minuut of tien later is alles in orde. De baby slaapt in haar armen; het kleine meisje bij mij.

Ze hebben in België vrijwel alles verkocht; hun overige spullen zitten in een container ergens aan boord van een schip. Ze gaan emigreren.

      ‘Hij wil het’, zegt ze en kijkt hem dierbaar aan.
      ‘Hij wil het dolgraag. Al een jaar of vijf.
      Drie jaar geleden zijn we hier voor ’t eerst geweest; vorig jaar nog een keer. 
      Wij gaan ons ergens ten zuiden van Auckland vestigen. 
      Daar is het zo mooi. Zo ontzettend mooi. En zo rustig. Zo heerlijk rustig’.

      ‘Hebben jullie dan al een huis?’, vraag ik maar eens.

      ‘Nee’, zegt ze.

      ‘Oh!’

      ‘We gaan eigenlijk op goed geluk. Hij is bouwvakker. Hij kan alles met z’n handen en wil in Nieuw-Zeeland alles aanpakken. En ik ben verpleegster. Die hebben ze ook hard nodig‘.

      ‘Jullie hebben dus ook geen emigratiepapieren?, vraag ik. 
      ‘Dat lijkt me nogal een gok. Ik bedoel: met die kleine kinderen enzo’.

      ‘Wie niet waagt, wie niet wint’, zegt ze. 
      ‘Als je in Nieuw-Zeeland wilt slagen dan kùn je slagen.
      Dat hebben ze ons echt bevestigd’.

Ik kijk haar aan; zie hoe vredig haar man en kleine kindertjes liggen te slapen en denk:
      ’ Met zo’n mentaliteit zal het ze vast wel lukken’.

      ‘Weet je,’ zegt ze ‘we hebben natuurlijk een visum en een verblijfsvergunning aangevraagd.
      Je moet dan allerlei vragen beantwoorden en daar krijg je punten voor. 
Opleiding, werkervaring; vragen over je gezondheid en oh. ja: je moet ook een soort bewijs van goed gedrag overleggen. En je moet natuurlijk Engels kunnen spreken en schrijven
      Als je dan honderd punten hebt kun je in aanmerking komen voor een zoals ze dat noemen Skilled Migrant visum.
We hebben dat allemaal gedaan, maar kwamen net niet aan honderd punten. Maar als je werkervaring in Nieuw-Zeeland hebt, krijg je punten extra. 
      En zo gaan we het doen. We hebben nu een temporary visum'.

Vlak voor de landing in Auckland wordt de man wakker.

Hij wijst naar beneden en zegt: 
     
       ’Ilse. Ons beloofde land’.

 

2. Een bescheiden hoofdstad

Wellington is de hoofdstad van Nieuw-Zeeland. Als je daar aankomt weet je dat Nieuw-Zeeland een rustig, net en bescheiden land is. 
      De stad heeft zo'n 180.000 inwoners. Het centrum is goed te belopen. 

  

 
Centrum

  
  

Veerboot

Je kunt vanuit Wellington naar het Zuider Eiland met een veerboot. Je kunt ook kiezen voor een klein vliegtuigje van Sounds Air. Dat gaat naar Picton in het Noorden van de Marlborough Sounds. een prachtig fjordengebied.
      De veerboot manoevreert daar uitermate voorzichtig. 

   

 

Frans Hertoghs

Ik ging op bezoek bij Frans Hertoghs., die ‘een leven lang’ leraar Nederlands was. In 1995 -toen hij al drie grote kinderen had- gaf hij een opmerkelijke draai aan zijn leven.
      Met zijn nieuwe veel jongere vrouw Maud vertrok hij naar Nieuw-Zeeland en vestigde zich op een wonderbaarlijk mooie plek in de Marlborough Sounds. 
      Daar werden nog eens drie kinderen geboren.

 Frans woont een uurtje rijden van Picton. Te bereiken via -hij heeft ze geteld- 567 bochten. 
      Hij doet dat met een SUV. Voor insiders zijn z'n Nederlandse roots duidelijk. 

  

 Er is een gastenverblijf, dat zo'n 50 meter verwijderd is van hun huis. 
      Ook al met zo'n mooi uitzicht.

  

 

 

3a.  De avonturen van Mus, Yske & Tyst

In 2003 ging ik voor het radioprogramma Wereldnet naar Nieuw-Zeeland om een portret te maken van medewerker Frans Hertoghs.
      Hij was ‘een leven lang’ in Nederland leraar Nederlands. Maar in 1995 -toen hij al drie grote kinderen had- gaf hij een opmerkelijke draai aan zijn leven.

       Met zijn nieuwe veel jongere vrouw Maud vertrok hij naar Nieuw-Zeeland en vestigde zich op een wonderbaarlijk mooie plek in de Marlborough Sounds aan de noordzijde van het Zuidereiland. Daar werden nog eens drie kinderen geboren: Mus, Yske en Tyst, die toen resp. 6, 5 en 3 jaar waren.
Ik zou er een week in een ‘eigen’ huisje verblijven. De kinderen vonden dat prachtig en kwamen dagelijks een paar maal langs om wat te kletsen en te ravotten. Zij waren tweetalig.
      Frans Hertoghs schreef naar aanleiding van mijn bezoek dit leuke essay en stuurde het mij twaalf jaar later op. Het is opgenomen in zijn kinderboek "Kinderen van LandHaven".

3b. Het mannetje van de radio

“Wanneer komt die man van Wereldnet nou precies?” vraagt mama als ze klaar zijn met eten. Ze zitten op het dek van LandHaven, de drie kinderen, papa en mama. Boven hun hoofd is de grote blauwe parasol gespannen. Maar die houdt de schuin vallende stralen van de avondzon niet tegen. Hij is er eigenlijk alleen nog voor de gezelligheid.
      “Binnenkort,” zegt papa, “ik weet het niet zo precies. Ik zal het vanavond even nakijken.”
      “Wie is dat Wereldnet, papa?” vraagt Yske. Mus weet het.
      “Dat is niet iemand, maar dat is een radioprogramma in Nederland. En daar werkt papa ook aan mee.”
      “O ja,” weet Yske ineens weer, “dan moet jij ‘s avonds laat nog wel eens een verhaaltje vertellen voor de mensen die luisteren, he?”
      “Precies,” zegt papa, “jij snapt het.”
      “Wat komt die man doen papa,” vraagt MUS.
      “Die komt een gesproken portret van papa maken,” zegt mama. “Dan mag papa van alles vertellen wie hij is en wat hij hier doet en zo.      
       Misschien mogen jullie ook nog wel op de radio.”

Dat vinden ze raar. Wat zouden zij nou te vertellen hebben?
      “Vroeger hadden we een heel raar rijmpje,” zegt papa. “Dan zeiden we: Hallo hallo, wie stinkt daar zo, het mannetje van de radio.”
      Daar moet Tyst verschrikkelijk om lachen, en ook de andere kinderen vinden het ontzettend grappig.
               “Hallo hallo!” roepen ze door elkaar, “wie stinkt daar zo, het mannetje van de radio!”
Ze komen haast niet meer bij.                                                                                                                           
      “Als je maar oplet dat je dat niet zegt als die meneer erbij is,” waarschuwt papa, “dat vindt hij vast niet zo leuk als jullie.”
      “Eigen schuld,” hikt Mus, “dan had hij maar niet bij de radio moeten gaan,”.
      “Maar ik werk toch ook bij de radio?” probeert papa nog.
      “Nou dan stink jij ook!” brullen ze en ze rollen zowat van hun stoel.

Opnames

De meneer van de radio heet Ronald en hij is erg aardig. In elk geval heeft hij voor alle kinderen iets leuks meegebracht, en dat kunnen ze wel waarderen. Hij blijft een paar dagen logeren. “Normaal ga ik in een hotel,” zegt hij. “Maar dat is hier wel een beetje moeilijk.”
      Hij vindt het heerlijk in het gastenhuisje. Af en toe gaan de kinderen er naar toe en dan doen ze spelletjes. Soms gaan papa en Ronald naar de studio en dan hebben ze daar een opname. En dus glijden ze op de glijbaan en klimmen ze bij het speelhuisje. “Hallo hallo,” brullen ze, “wie stinkt daar zo?” En ze vergeten dat papa en Ronald alles kunnen horen.

Ronald gaat naar buiten. De kinderen schrikken. Zou hij boos zijn?
      Maar Ronald moet lachen.
      “Ik hoor dat in Nederland heel vaak,” lacht hij. “Maar ik had nooit gedacht dat ik dat aan de andere kant van de wereld ook nog zou horen.”
De kinderen kijken een beetje beteuterd. Ze hadden nog zo hun best gedaan om het niet te roepen als Ronald in de buurt was.

Een eiland vol luisteraars

  Na een paar dagen zijn de opnames af. De kinderen hebben ook iets mogen zeggen.
      “Dan komen jullie ook op de radio,” belooft Ronald.
      “Luisteren er veel mensen naar jouw radio?” vraagt Yske.
  Ronald weet dat heel precies.
      “Zevenhonderdvijftigduizend,” zegt hij.
  De kinderen kunnen lang niet zover tellen, maar het lijkt ze ongelooflijk veel.
      “Dat is net zoveel als alle mensen van het hele zuidereiland bij elkaar!” roept Mus.
  “Met Nelson en Christchurch en Blenheim erbij!”
  Yske kan het bijna niet geloven.
      “En horen die dan allemaal wat wij zeggen?”
      “Allemaal,” belooft Ronald.
      “Kunnen wij dat dan ook horen?”
     
       “Als het uitgezonden wordt, natuurlijk wel,” zegt Ronald. “Maar eerst moet ik het nog klaarmaken. En dat duurt nog wel eventjes.”


Een leuk plannetje

      “Wat vind je ervan om morgen als afsluiting van het bezoek naar Titirangi Bay te gaan?” vraagt papa aan mama.
      “Leuk,” zegt die. Maar dat is niet te horen door het opgewonden lawaai dat de kinderen alle drie tegelijk aanheffen. Jaaah, leuk! en of er weer harde eieren mee mogen, en chocolademelk en of ze de grote strandbal mee mogen nemen en de opblaasboot en de emmertjes en nog veel meer dingen.
      “Wat is dat voor een baai?” vraagt Ronald. En papa vertelt, dat het een prachtig groot zandstrand is, op een uurtje rijden, helemaal aan het eind van de Sounds. Alleen al de weg ernaartoe is prachtig. En het is er niet druk. In feite is er niets anders dan een onbemande camping met vers water, een koude douche en keurige toiletten. Met papier.
      “Nieuw-Zeeland op z’n best,” zegt papa. Een van de mooiste stranden die ik ooit gezien heb. En geen kip te bekennen.”
Dat lijkt Ronald ook wel leuk.
      En meteen beginnen ze met de voorbereidingen. Mama kookt de eieren en papa maakt zalmsalade. De veranda komt vol te staan met koelboxen, strandtenten, een grote parasol, picknickmanden en badlakens, klapstoeltjes en zonnebrandspul.
      Die avond duurt het lang voor de kinderen ingeslapen zijn. En allemaal dromen ze van het strand.

Een bergrit

De volgende dag is het stralend weer, echt strandweer. De kinderen zijn al om zeven uur op en sjouwen met speelgoed dat ze mee willen nemen. Na het ontbijt wordt de auto geladen. Helemaal achterin wordt een stoeltje uitgeklapt. Daar mag Mus zitten, op de derde rij. Die wordt toch nooit wagenziek. Door dat stoeltje is er maar net genoeg plaats voor alle bagage. Maar ze krijgen het er toch allemaal in. Ronald mag voorin en mama gaat tussen Yske en Tyst zitten. En dan gaan ze op weg. Ze rijden naar het eind van de Kenepuru Road, waar de Kenepuru Sounds begint.
      “Nee, eindigt,” zegt Mus. “Kijk maar, tot zover kun je maar varen.” Dat is ook weer waar. Het is maar hoe je het bekijkt.
De weg gaat over in een rotsig zandpad, dat langzaam de bergen in klimt. En dan rijden ze ineens in een schaduwrijk oerbos, een paar honderd meter boven de zee. Hier en daar kunnen ze het water zien met duizenden inhammen, eilandjes en stranden. Er is geen huis te bekennen. Ronald heeft zoiets nog nooit gezien en hij maakt wel honderd foto’s.
      “Hoe hoog zouden we nou zitten?” vraagt hij.
Papa weet het precies, dat staat op het hoogtemetertje van de auto.
      “Rond de zevenhonderd meter hoog,” zegt hij. “Meer dan twee Eiffeltorens.”
En dan, na een uurtje rijden, komen ze op de rand van een steile helling, die bijna naar beneden valt. Ze zien het pad naar beneden slingeren als een slordig weggegooid touw. De strakblauwe baai is aan drie kanten omsloten door groene heuvels. Er is maar één eenzame boerderij te zien, half verscholen op de helling.
      “Net armen, die de baai vasthouden,” zegt papa.

Camping aan zee

Als ze beneden zijn, staat er ineens een groot hek over het pad.
      “Camping” leest Mus, “vier dollar per nacht.” Hij kijkt even rond.
      “Die moet je in dat doosje doen, daar.”
      “Moeten wij niet betalen?” vraagt Ronald.
      “Alleen als we willen overnachten,” zegt papa. “Het strand is hier van iedereen.”
Ronald duwt het hek open. En dan rijden ze een hobbelig veld op. Er staan een paar grote bomen met lekkere schaduw. En er lopen tientallen weka’s rond, grote loopvogels die veel op kiwi’s lijken, en blauwe moerashennen. Een eindje verderop zien ze een witgeverfd toiletgebouwtje met wasbakken. Daarachter is een echt duinenrijtje.
      “Gaan jullie hier wel eens kamperen?” vraagt Ronald.
      “Tot nu toe nog niet,” zegt papa, “maar dat wilden we dit jaar zeker nog doen.”
      “Wat is het hier ongelooflijk mooi,” zegt Ronald. Hij kijkt naar de hoge bergwand waar ze net van afgereden zijn. Behalve een stukje van de boerderij en een grote schuur is er geen huis te zien. Op de helling zijn een paar stukken met gras waar een paar schapen grazen. Voor de rest zijn er alleen maar bomen en rotsen.
      Papa parkeert de auto vlak bij een overstapje over het pikkeldraad en al gauw lopen ze allemaal zwaar beladen naar het strand. Hun voeten zakken diep weg in het rulle zand. Als ze boven op het lage duin staan zien ze het eerst de hemelsblauwe zee en de groene heuvels er omheen. Voorbij de baai liggen drie kleine rotspunt-eilandjes. Daarachter is de Tasman Zee. En daarachter weer Australië. Maar dat kun je natuurlijk niet zien. Aan hun voeten ligt het witte strand. Het is heel breed, wel drie kilometer. Er is helemaal niemand.
      “Het best bewaarde geheim van Nieuw-Zeeland,” zegt papa. “Hier komen geen toeristen.”
      “Hier komt zo te zien helemaal niemand,” zegt Ronald. “Echt ongelooflijk!”

  

Strand

Het is heet in de zon, maar gelukkig staat er een lekker briesje. Er wordt gezwommen en gespeeld met strandballen en speelgoedbootjes, er worden zandkastelen gemaakt. Mus zoekt grote schelpen en fossielen. Yske heeft een aantal heremietkrabben in een plastic emmer verzameld. En Tyst zoekt allerlei kleuren stenen.
      Dan gaan de picknickmand en de koelbox open. Die zitten vol heerlijke dingen. Hardgekookte eieren, zalmsalade, koek en krentenbrood, fruit en limonade. Zelfs een echt ijsje! Ze eten en drinken er een flinke bres in.
      Ze gaan mosselen rapen. Ze trekken sandalen aan en pakken een paar plastic zakken. Ze moeten over een grote rots klauteren die het rechter eind van het strand vormt. En aan de andere kant liggen de grote mossel- en oesterbanken, waar je op blote voeten niet graag overheen wil lopen. In een mum van tijd hebben ze drie grote zakken mosselen geraapt en ook nog een kleinere zak oesters.
      Als ze weer terug zijn en lekker liggen uit te rusten in de schaduw van een grote parasol, zien ze dat Tyst er niet is. Mama is ongerust, maar Mus ziet hem helemaal aan het eind van het strand over de rotsen klauteren. Op zijn dooie akkertje. Hij is al best hoog.
      “Zou hij er niet af vallen?” vraagt mama bezorgd, “moeten we er niet naar toe?”
      “Welnee,” zegt papa, “het is niet voor niets een echte kiwi.”
Maar mama is toch een beetje ongerust.
      “Ik ga hem wel halen,” zegt Yske en ze holt er al heen.

Hallo hallo

En dan is de lange middag ten einde. De zon zakt achter de heuvels. Ineens wordt het frisjes. Ze sjouwen alle spulletjes weer over het duin. Het kan bijna niet in de auto. Een heleboel spullen gaan op de vloer, waardoor de knieën van de oudste kinderen bijna tegen hun kin komen.
      “Moet kunnen,” zegt mama, “het is maar een uurtje.”
      “Wat raar dat het nou ineens zo vol is,” zegt Yske, “en we hebben nog wel zoveel opgegeten!”
      “Dat komt van al die kilo’s zand die overal in zitten,” zegt mama, “maar dat is niet erg, want dat is goed voor de groentetuin.”
      “Vergeet de mosselen niet,” zegt papa. “En de fossielen, de schelpen en de stenen!”
Op de terugweg wordt het al behoorlijk donker. Iedereen is moe van de zon, het zand en de zuurstof. Ronald en Tyst vallen in slaap. De auto bromt tevreden.
En als ze bijna thuis zijn hoort papa van helemaal achter in de auto een zacht stemmetje: “Hallo hallo!”
      En Yske antwoordt ook heel zachtjes: “Wie stinkt daar zo?”
En ze stikken bijna van het lachen als ze samen roepen: “De papa van de radio!”

 

4. Koninklijk ''neuke'' met Maori-krijger

  

 
(Door Peter Flik, photosooph te Hongarije)

Hoe zich zaken kunnen omdraaien. Toen ik pas bij de VPRO-radio kwam werken, begin jaren zestig van de vorige eeuw, aten wij wel eens in de kantine van de VARA. Daar zaten de coryfeeën: Koos Postema, Wim Bosboom, Sonja Barend en nog vele anderen. Wij, de jongens en de meisjes van de VPRO, werden met de nek aangekeken of totaal genegeerd. Van een omroep die niets voorstelt en die bijna geen zendtijd had. Maar de geschiedenis zou zich spoedig daarna over ons ontfermen. Onze omroep groeide en uiteindelijk werden we even groot als die hele VARA. Ook de manier waarop er met ons werd omgegaan werd vriendelijker. Het imago verbeterde.
      Het zal in het begin jaren negentig zijn geweest dat Arie Kleywegt, directeur televisie van de VPRO en afkomstig van de VARA, mij suggereerde maar eens mee te gaan met koningin Beatrix op staatsbezoek. Niet vreemd doen, zei hij er wel bij. Hare majesteit zou binnenkort op bezoek gaan naar Nieuw Zeeland. Ik wendde mij tot de Rijks Voorlichtings Dienst. Daar was het nieuwe imago nog allerminst doorgedrongen. Ze keken bij mijn verzoek of ergens water was gaan branden en het zag er niet hoopvol uit. Mijn dossier was zeker ergens gelicht en ik moest twee vragen beantwoorden.
      "Waarom bent U een jaar geleden midden in de nacht de legerplaats Woensdrecht binnen gedrongen door het hek door te knippen?"
Ik antwoordde dat ik de indruk had dat daar zeer waarschijnlijk kernwapens waren opgeslagen en dat het toch wel heel slordig is dat we daar met de radio zeker een uur konden rondlopen zonder opgemerkt te worden. De tweede vraag was hoe ik tegen de monarchie aan keek, men had de indruk dat de VPRO nogal republikeins was. Ik bevestigde dat niet al zei ik er wel bij dat er bij ons zeker een aantal mensen werkte dat meer voor de republiek was. Zelf neem ik het standpunt in dat een monarchie als staatsvorm een achterhaald concept is, maar dat ik diep respect heb voor de wijze waarop onze koningin dit systeem uitvoert.

      Ik slaagde voor dit examen en mocht mee naar Nieuw Zeeland. Het is 19 maart 1992. In een van Transavia gehuurde Boeing vliegen we in zo'n dertig uur naar Wellington. "We" zijn hare majesteit met haar hofhouding, voorlichters, minister Hans van den Broek en zo'n twintig jounalisten. Het werd nogal een hele klus om één en ander voor de radio tot een goed resultaat te krijgen. De majesteit mag overal gefotografeerd worden maar haar een vraag stellen is uitgesloten.

      Op een bepaalde vrijdag gaat iets goed mis. Er staat een ontmoeting met een Maori-krijger op het programma. Die krijger zal op de koningin afkomen en dan was het de bedoeling dat Beatrix hem een "hongi"geeft, een neuszoen. Als het moment daar is wil zij dat ook doen, maar de man denkt dat het vast niet goed gaat en trekt zich terug. De meegereisde fotografen in alle staten, want plaat voor de zaterdagkrant verpest.
      De fotografen vragen mij mogelijk te regelen dat bij een latere ontmoeting die zoen opnieuw kan worden gedaan. Heb een goed imago inmiddels.
Het lukt, de volgende ontmoeting is bij een rivier, de krijgers zullen al zingend bij de koningin aankomen.

      Het moment komt. De koningin, haar gevolg en de journalisten staan aan de kant van de rivier. Die boot komt, de radiomicrofoon staat open, en dan zingen zij in de Maori-taal: LEKKER NEUKE, LEKKER NEUKE, LEKKER NEUKE. Wij allen durven elkaar niet meer aan te kijken. De koningin zal dit zeker gehoord hebben, maar vertrekt geen spier. De zoen wordt gegeven.

 

5a. TaalsTaaltjes voor de radio


 


5b. UKKEL & Z'N UKKELAARS
Een inwoner van Zeeland heet een Zeeuw. Een inwoner van Nieuw-Zeeland daarentegen een Nieuw-Zeelander. Maar hoe heet een inwoner van Bangkok: is dat misschien een Bangkokker? Bangkokkaan? Of zelfs een Bangekok?
      Zoals elke taal heeft het Nederlands een heel systeem om de inwoners te noemen naar de plaatsen waar ze wonen. Dat doet het Nederlands met achtervoegsels. En achtervoegsels zijn woorddelen die op zich geen enkele betekenis hebben maar die de betekenis ervan veranderen van het woord waar ze achter staan. Zo duidt het achtervoegsel -aan vaak de bewoner van een plaats aan.
      Iemand die in Amerika woont is een Amerik-aan, net zoals een inwoner van Bolivia een Bolivi-aan is. En op dezelfde manier kennen we Arubanen, Afrikanen, Bahamanen, Corsicanen, Costaricanen, Cubanen, Gambianen, Javanen, Jamaicanen, Kenianen, Koreanen, Liberianen, Nicaraguanen, Samoanen, Srilankanen, Tonganen, en Zambianen.
      Krijgen inwoners van plaatsen die op een -a eindigen in het Nederlands dus altijd het achtervoegsel -aan? Hoho, dan onderschat u de taal toch wel een beetje. Want in taal is niets automatisch of logisch.
      Het is namelijk ook heel gewoon om de inwoners van een plaats die eindigt op -a aan te duiden met het achtervoegsel -ees. In Canada wonen Canadezen, in China Chinezen en op Malta vinden we heel wat Maltezen. Die zijn in het taalkundige gezelschap van Andorrezen, Guyanezen, Havanezen, Luandezen, Oegandezen en Panamezen.

LIMENEN & ANKARIOTEN

Soms gebruiken we geen -aan of -ees, maar dan verlengen we de plaats op -a met het achtervoegsel -er, zoals in Limaër, Accraër, Sint-Helener of Eritreeër. Of we schrappen de hele uitgang -a en vervangen we die door -er: zo leven er in India Indiërs (en geen Indiaërs of Indianen) en in Attica zelfs Attiërs. In Lima wonen Limenen en in Ankara zelfs Ankarioten. En waarom wonen er in Europa geen Europanen en wel Europeanen, die we ook Europeeërs mogen noemen?
      Er komen niet alleen lettergrepen bij, soms verdwijnen ze spoorloos. Een bewoner van Antarctica heet geen Antarcticaan maar een Antarctiër, en een bewoner van Botswana heet een Botswaan en geen Botswanaan, zoals we zouden mogen hopen. En als u niet wist hoe een een inwoner van Guatemala heette, zou u dan op het correcte Guatemalteek gekomen zijn?
      Wist u dat een inwoner van Addis Abeba mag kiezen tussen Addis Abebaër en een verrassende Addis Abebiet?

De verwarring is mooi zichtbaar bij een inwoner van Breda die volgens de Nederlandse Spraakkunst aanspraak mag maken op niet minder dan drie correcte aanduidingen: Bredanaar, Bredaënaar, en Bredaër. Volgens bovenstaande voorbeelden had hij ook kunnen heten: Bredaan, Bredees, Bredeen, Breteek, Brediet en zelfs Bredioot.


AQUITANEN & SPANJOLEN  

Gaat het u intussen ook al duizelen? Nou, de Nederlanders kennelijk ook want bij een flink aantal minder gebruikelijke namen op -a hebben ze de moed volledig opgegeven. Bij inwoners van Bermuda, Suva en Dhaka bijvoorbeeld staat aangegeven: omschrijving. Daar is dus geen officieel woord voor een bewoner en die moeten we noodgedwongen aanduiden met bijvoorbeeld bewoner van Suva of inwoner van Bermuda.
      Waarom heet een inwoner van Australië een Australiër en waarom noemen we een inwoner van Aquitanië een Aquitaan? En waarom heet iemand uit Arabië dan geen Arabiër of Araab maar een Arabier? En waarom wonen er in Spanje naast Spanjaarden ook Spanjolen?

Wat ik altijd prachtig vind zijn de drie- of vierletter-namen, die erop duiden dat de naam van het land is afgeleid van de bevolking en niet andersom. In Jutland, Rusland, Denemarken en Noorwegen wonen dus geen Jutlanders, Ruslanders, Denemarkers en Noorwegenaars, maar Jutten, Russen, Denen en Noren.
      Griekenland herbergt veel Grieken. En consequent zijn we allerminst. Zo wonen in Oostenrijk Oostenrijkers maar in Frankrijk Fransen. En de allermooiste korte vorm tref je aan in Groot Brittannië, waar geen Groot-Brittanniërs wonen maar gewoon Britten.

Zulke dingen vind ik nou leuk. De Nederlandse taal produceert uitgangen waar je nooit op zou komen en die doordat ze in de Algemene Nederlandse Spraakkunst vermeld staan ineens een heleboel onlogische vormen in onze toch al zo rijke taal binnenhalen.
      Laten we eens een klein testje doen en kijken hoe goed uw kennis van die woordenrijkdom is. Ik noem eerst de plaats op en u raadt wat het officiële woord is. Laten we met het buitenland beginnen.
      Op de Abruzzen wonen Abruzzezen, in Aden vind je Adenieten en een inwoner van Algiers is een Algierser. Had u alle drie goed? Nou, dat is dan knap want ikzelf wist geen enkele bewoner correct te benoemen.
      Hier komen nog een paar mooie: In de Andes wonen Andijnen, in Azerbeidzjan wonen behalve Azerbeidzjanen Azeri, de Balearen worden bewoond door, jawel... Balearen.
      Caracas huisvest voornamelijk Caracenen, en in Ivoorkust wonen Ivorianen. En door wie wordt Curaçao bewoond? Door Curaçaoërs en zelfs Curaçaoënaars!
In Kaapstad verblijven vooral Kaapstatters en Kapenaren, terwijl Cyprus en Cairo bevolkt worden door respectievelijk Cyprioten en Caïroten. La Paz herbergt natuurlijk Lapacenen, en Madrid Madrilenen. Monaco barst van de Monegasken, terwijl Sofia de voornaamste vindplaats is van alle Sofioten.

BEVERAREN & GELDROPPERS

Okee, zegt u misschien, die buitenlanden, daar weet ik niet zoveel van.
      Maar ook in de Lage Landen staan we vaak voor verrassingen. Zo wonen in Assen behalve Assenaren ook Assers, terwijl in Geldrop vooral Geldroppenaren en Geldroppers wonen. En wie wonen er in Lelystad? Lelystedelingen. In Hoedekenskerke wonen geen Hoedekenskerkgangers maar Hoedekenskerkenaren. Natuurlijk wordt Beveren niet bevolkt door Bevers maar door Beveraren, Knokke telt wel een paar knokkers maar er wonen allemaal Knokkenaren, Moeskroen telt veel Moeskroenenaren, en geloof het of niet maar Ukkel wordt bewoond door echte Ukkelaars.

Zeg eens eerlijk, hoeveel had u er goed? Misschien wel meer dan ik. Wat een schitterende verwarring en wat een rijkdom aan onverwachte vondsten.
Misschien wel de allermooiste vind ik de inwoners van Bergen. Zowel in het Noord-Hollandse Bergen als in het Belgische Bergen (ook bekend als Mons) wonen natuurlijk Bergenaren.
      Maar wat te denken van het Limburgse Bergen, waarvan de spraakkunst vermeldt dat de inwoners niet Bergenaren heten maar dat die omschreven moeten worden als bijvoorbeeld ‘inwoners van Bergen’. Geweldig zoiets!
 
Het is een voorrecht en een bijna culinair gevoel om als Nederlander te mogen leven tussen de Bangkokkers, de Addis Abebieten en de Caïroten!
Arme Ukkelaars!

 

6. Hooligans & Gentlemen uit Samoa

Er is een gevleugeld gezegde over Rugby: De spelers zien eruit als hooligans maar spelen als gentlemen.

     

      In maart 2003 zat ik in het vliegtuig op weg van Wellington in Nieuw Zeeland naar Hong Kong in China.
      We maakten een tussenlanding in Auckland en daar stapte een zeer donker gezelschap keurig uniform geklede mannen in.
       Ze waren bijna allemaal heel groot en stevig gebouwd.
    
 Er ging er één naast me zitten. Een prachtig atleet. Mooie man. Gebeeldhouwd gezicht. Gentleman en absoluut geen hooligan.
      De stewardess van New Zealand Airlines kende hem. Zij gaf hem een knipoog en een glaasje Jus d’Orange, dat hij in heel kleine teugjes op dronk.

      ‘Joe’, zei hij. ‘Ik ben Joe’.
      Wie zij waren, vroeg ik maar eens.

Zij waren het nationale Rugbyteam van Samoa, een eilandje in de Stille Zuidzee, zo‘n 3.000 kilometer boven Nieuw Zeeland. Zij gingen via Hong Kong naar Engeland, waar ze een paar oefenwedstrijden zouden spelen ter voorbereiding op het wereldkampioenschap dat een paar maanden later in Australië zou worden gehouden.

‘SAMOA!’.
      Wat wist ik van Samoa?
Eerlijk gezegd wist ik heel weinig van Samoa. Jawel een eiland in de Stille Zuidzee. En ooit had ik een recept uit Samoa gevonden voor geflambeerde vleermuizen, die ik uit Singapore mee naar huis had genomen, omdat ik dacht dat het om paddenstoelen ging.
REIZEN 103

Het leek me niet zo gepast om direct over die vleermuizen te beginnen, dus suggereerde ik dat Samoa wel een oude Engelse kolonie zou zijn, omdat zij kennelijk heel goed waren in rugby.

      Joe moest daar een beetje om lachen.
      ‘Nee’ zei hij. ’Wij zijn in een ver verleden Duits geweest’.

      ‘Waarom is rugby dan zo populair?'
      ‘Heel eenvoudig’, zei Joe. ‘Na de eerste wereldoorlog zijn wij een tijd bezet geweest door Nieuw-Zeeland. Zij hebben die sport bij ons geïntroduceerd. En wij bleken er goed in. Zelf ging ik bijvoorbeeld al in Nieuw-Zeeland spelen toen ik twaalf jaar was. Die competitie daar is erg sterk. Maar de competitie in Engeland is nog sterker. En daar speel ik al drie jaar. Het bevalt me goed. Ik heb nu een Engelse vrouw en een dochtertje. Ook het leven in Engeland -vooral Londen- is goed en afwisselend. Ik bedoel… Nieuw-Zeeland is eh… niet zo spannend‘. Hij keek naar de stewardess, die alweer vroeg of hij iets nodig had.

Of ze een kans zouden maken daar op dat kampioenschap in Australië?
      ‘Nee’, zei Joe.
      ‘Nieuw-Zeeland gaat waarschijnlijk winnen. En weet je waarom? Er doen diverse spelers uit Samoa mee. Die hebben zich voor een behoorlijk bedrag laten naturaliseren. Mij hebben ze dat ook gevraagd, maar ik heb het geweigerd. ’Andersom spelen er bij ons een paar Nieuw-Zeelanders mee, maar ja dat zijn niet de besten.’

In het vliegtuig zaten zo’n twintig passagiers met mondkapjes voor. Ruim een week eerder was de SARS-epidemie in Hong Kong uitgebroken en op dat moment was nog absoluut niet duidelijk hoe erg het zou worden. Een uur voordat we zouden landen kregen ook alle spelers en begeleiders van het rugbyteam een mondkapje uitgereikt.

      ‘Sorry’, zei Joe glimlachend.
      ‘Succes’, zei ik.
Over vleermuizen hebben we het niet meer gehad.


P.S.

Samoa eindigde in 2003 op het wereldkampioenschap als derde in zijn poule en werd daarmee in de eerste ronde uitgeschakeld. Het verloor toen van Engeland en Zuid- Afrika en won van Uruquay en Georgië .
      Nieuw-Zeeland werd derde en Engeland wereldkampioen.

 

 

1. ‘’Mijn man is een beetje een klootzak’’

Het was in het najaar van 1994. Ik zat aan boord van een VARIG-toestel op weg van Amsterdam naar Rio de Janeiro in Brazilië. Vorstelijk op de eerste rij van de Businessclass. Als je namelijk met deze maatschappij vloog en je boekte een kamer in het Rio Palace Hotel aan Copacabana werd je geüpgraded. 
      Naast mij zat Mariah met een wiegje op haar schoot. De baby van drie maanden krijste en had een vieze luier. 
Mariah gaf mij het wiegje en probeerde het kind te laten ophouden met schreeuwen, terwijl ze tegelijk een schone luier probeerde om te doen. Dat lukte niet zo best. En het werd nog problematischer toen het toestel vertrok en de veiligheidsgordels om moesten. Ze brabbelde wat in het Portugees. Het leken mij intense vloeken.  

Als de baby eindelijk een beetje rustig is, kijkt ze me aan en zegt in het Nederlands: ‘’Weet je hoe dat komt. Het was een zware bevalling. Heel zwaar”.
En dan gaat ze staccato door zonder dat ik wat hoef te vragen.
‘’Ik had zwangerschapsvergiftiging. Heb drie maanden plat op bed gelegen. Ik kon bijna niets. Van alles afhankelijk. En ook de bevalling ging moeizaam. Ik heb er alles bij elkaar zo’n 20 uur over gedaan. Soms een wee, dan weer niet. Dat was in het ziekenhuis, want ik kon natuurlijk niet thuis bevallen. Dat had ik overigens toch niet gewild. Bij ons thuis is dat niet de gewoonte.”

Mariah is een Braziliaanse. Aantrekkelijke vrouw. Ze is getrouwd met een Hollander en woont al tien jaar in Nederland.
Spreekt vrijwel accentloos Nederlands. “Maar ik verlangde altijd naar Brazilië. Weet je; Ik heb tien jaar constant heimwee gehad. Constant’’.
      En dan komt het.
‘’Mijn man begrijpt daar niets van. Hij wil er ook niets van begrijpen. Weet je, Het is een beetje een klootzak’’.

Zo!
      Dat is een hele ontboezeming tegen een onbekende.  

Het gebeurt mij vaker in de lucht. Anonimiteit, een gebrek aan gêne, een soort zekerheid dat je elkaar nooit meer tegenkomt, aandrang om een last kwijt te raken, roekeloosheid vanwege de hoogte; ademgebrek, laisser-faire; ik weet het allemaal niet, maar het gebeurt me te vaak om toevallig te zijn.

We hebben nog zo’n twaalf uur te gaan inclusief een stop in Lissabon. Dat kan een gezellige tocht worden.

Weer hoef ik niets te vragen.
      ‘’Toen ik plat op bed lag ging hij vreemd. Niet één keer, maar voortdurend. En niet met één vrouw, maar met meerderen. Ik wist dat gewoon. En toen ik ernaar vroeg, bekende hij het grif. En weet je waarom?  Omdat ik uit Brazilië kom. Braziliaanse mannen gaan namelijk altijd vreemd. Dus ik was daaraan gewend. Zei hij. Dat zei hij echt. Ik lig plat op bed, kan vrijwel niets en moet dan accepteren dat hij dat soort dingen doet’’.

‘’Je begrijpt dat we ruzie kregen na de bevalling. En niet zo’n beetje ook. En toen besloten we om een tijdje uit elkaar te gaan. Ik ga nu naar mijn ouders in Belo Horizonte. Ze hebben dat kind nog nooit gezien.  En daarna zie ik het allemaal wel.
      Ik ben fotograaf. Kan alles aanpakken. Trouwreportages maken, portretfoto’s, maar ook persfoto’s. En ik kan ook als cameravrouw mee met T.V.-ploegen. Ik heb nog steeds contacten in Brazilië. En wie weet: als het me bevalt zoekt die klootzak het maar uit. Dan moet hij maar naar Brazilië komen, Weet hij ook eens hoe het is om in een ander land te wonen”.

Ze neemt een korte pauze. Drinkt een glaasje wijn en neemt een nootje. Kijkt me even aan en gaat weer door:
      ‘’Denk nou niet dat het me in Nederland niet bevalt. Denk dat vooral niet. In al die jaren ben ik veel dingen gaan waarderen. Een zekere regelmaat, je weet waar je aan toe bent. Mensen zijn
tolerant en als buitenlandse heb ik nooit iets van onverdraagzaamheid laat staan discriminatie ervaren. Brazilië is in vrijwel alle opzichten anders. Je kunt toch van allebei houden? Of vind je van niet?”

‘’Ik denk het wel Mariah. Maar dat weet ik niet zeker. Ik heb wel veel gereisd, maar nooit in een ander land gewoond. En dat lijkt me wel nodig om daar een oordeel over te hebben’’.
      ’Kijk’’, zegt ze. ‘’Dat bevalt me nou aan jullie. Eerlijk een mening geven en niet meepraten met iemand. Zullen we dan nog maar een wijntje nemen en toosten op de toekomst?’’

 

Najaar 1994

2. Verleiden en verleid worden

Op een willekeurige ochtend in september ‘s ochtends om acht uur is het waanzinnig druk op Copacabana, de belangrijkste en meest bekende verkeers- en flaneer-ader in Rio de Janeiro.

De eerste badgasten 

Op het brede trottoir langs de appartementen, hotels en restaurants gaan de eerste terrassen open, op het strand liggen de eerste badgasten en doet men al aan voetbaltennis, volleybal, Aerobics en andere ochtendgymnastiek en de eerste zwemmers zijn in het water.

Alle mensen doen aan body-language.
      Overal wordt volop geflirt. Verleiden en verleid worden is het nationale motto van bijna alle Brazilianen.
      Ineke Holtwijk schrijft er over in haar mooie boekje Kannibalen in Rio: 
      ‘In vijf minuten weet je of een man je begeert of niet. Er zijn drie soorten vriendschappen met mannen.
      Ofwel hij is je minnaar, ofwel hij was je minnaar ofwel hij wil je minnaar worden.’

En verder: 'Brazilianen, levensgenieters bij uitstek, hebben geen last van Calvinistische schuldgevoelens. Begeerte is een bewijs van levenslust. 
      ’Ik wil de zonnestraal zijn, die je doet ontwaken. De zeep zijn, die je lichaam wast’.

Plastische chirurgie  

Nergens ter wereld gedijt de plastische chirurgie beter dan in Brazilië. Dan gaat het bepaald niet alleen om flaporen en andere malheur.
      Te dunne lippen, te kleine borsten, vetrandjes, niet alleen dat wordt verholpen, maar ook een vermeende kromming in de neus, een vlekje op de wang of een te veel bobbelende Venusheuvel.

Iedere ochtend liep ik tussen al dat vlees een stukje hard. Eén maal heb ik daar opnames van gemaakt. Ik vertel daarbij een paar anekdotes.
      Bijvoorbeeld over de voormalige president Itamar Franco, die zich tijdens het carnaval liet fotograferen met een 27-jarige T.V.-ster, die zoals duidelijk op die foto’s te zien was, geen onderbroekje aan had.
      Of het verhaal van de minister van Economische Zaken Zélia Cardoso de Mello, die een verhouding had met Bernardo Cabral, haar collega van Justitie. Terwijl in de ministerraad actuele en behartenswaardige zaken werden besproken, schreven zij elkaar stiekem geheime liefdesnotities.

      En dan was er de soap Van Lichaam en Ziel. De 22-jarige hoofdrolspeelster Danièle Peres maakt het in die serie uit met haar geliefde. De man trekt zich dat zo erg aan, dat hij Danièle vermoordt. Niet in de serie maar in het echt.

      En om de thriller compleet te maken, moet u weten dat de schrijfster van deze serie in het echt de moeder van Danièle is.

 

3. Het mooiste stadion ter wereld

 ImageAls je van sport houdt zijn er evenementen en dingen die je dolgraag wil meemaken.
      Zo wilde ik bijvoorbeeld wel eens naar de mooiste en historisch meest beladen voetbaltempel ter wereld, het Maracanã -stadion in Rio de Janeiro Brazilië .
      Op 2 oktober 1994 was het zover.
De wedstrijd ging tussen de thuisclub Flamengo en Santos.
      Vanaf het eerste moment was de sfeer, de beleving, het enthousiasme, de vreugde en het verdriet tot diep in je botten voelbaar.

Kunst, ballet & oorlog 

Voetbal zit in de Brazilianen. Voor velen is het ’t belangrijkste in hun leven.
      Voetbal is pure kunst, ballet, samba en poëzie maar het is ook gemeen, oorlog, onsportiviteit en drama; het is levenskunst, passie, creativiteit, aanvalslust en improvisatievermogen.

Een ander gedicht gaat zo:

Futebol

Futebol se joga no estádio?
Futebol se joga na praia,
Futebol se joga na rua,
Futebol se joga na alma.
A bola é a mesma: forma sacra
para craques e pernas-de-pau
Mesma a volúpia de chutar
na delirante copa-mundo
ou no árido espaço do morro
São vôos de estátuas súbitas,
desenhos feéricos, bailados
de pés e troncos estrançados.
Instantes lúdicos: flutua
o jogador, gravado no ar
– afinal, o corpo triunfante
da triste lei da gravidade

Met wat hulp her en der heb ik er dit van gemaakt:

Voetbal

Wordt voetbal gespeeld in een stadion? 
Voetbal wordt gespeeld op het strand,
Voetbal wordt gespeeld in de straat,
Voetbal wordt gespeeld met de ziel. 
De bal is hetzelfde: een heilig model
voor zowel briljante als slechte spelers
Hetzelfde plezier om het schieten
in de uitzinnige World Cup
of op de dorre heuveltop
Dit zijn beelden die plotseling de vlucht nemen
Magische tekeningen,
Dansen van gedraaide voeten en torso's. 
Speelse momenten:
De speler drijft, gevangen in de lucht -
op het einde zegeviert het lichaam
over de trieste wetten van de zwaartekracht

4. Ja..ja... We gaan als avocado!

      

Carnaval in Rio  Ontvangen van Theo Uittenbogaard

 

 Van Rio naar Belo

               


5. Een Citroën op alcohol

In het najaar van 1994 moest ik van Rio de Janeiro in Brazilië naar Belo Horizonte, zo'n 450 kilometer verderop. Op bezoek bij een kennis..
      Ik besloot een auto te huren.
Het werd zowaar een Citroën XM, die op alcohol reed.
      Dat laatste was op zich niets bijzonders, want meer dan de helft van alle auto’s in Brazilië reed toen op die speciale brandstof.
Op Copacabana bijvoorbeeld kon je dat heel goed ruiken.

  


Geluk voor spotprijs

Ik kon van de garagehouder dit kentekenbordje kopen. ‘Voor een spotprijs meneer’.
      Niet om het ook echt te gebruiken, want nummerplaten met dit soort kleurencombinaties bestaan helemaal niet.
Ik moest dat plaatje meenemen, want het zou mij voorspoed brengen. Ik zou een mooie reis maken en op de plaats van bestemming prachtige en gewillige vrouwen aantreffen en daarna nog een lang & gelukkig leven leiden..
      Ik moest het bordje niet zichtbaar maken, want dat zou mij teveel als een sullige toerist wegzetten.
Verder moest ik in de stad vooral niet stoppen bij verkeerslichten, want ook dat was een teken van zwakte, dat alleen maar uitnodigend voor criminelen zou werken.

Dit nam allemaal niet weg dat ik een zeer forse waarborgsom moest betalen; een som die waarschijnlijk hoger was dan de werkelijke waarde van de auto.
      Daarnaast kreeg ik nog een waarschuwing voor hele hoge verkeersdrempels, die vooral op de uitvalsweg bij Rio waren.
Die waren zo hoog, dat het je knalpijp of meer zou kosten als je daar te hard zou rijden.
      Achteraf was ik de man zeer dankbaar voor die waarschuwing. Zo’n Citroën veert goed en ligt een beetje diep.

 

                     

 

Registration

Dit zijn de Braziliaanse kentekens, zoals ze sinds 1990 bestaan. Altijd drie letters en vier cijfers.
      Een Braziliaan die in dezelfde stad blijft wonen, houdt zijn leven lang hetzelfde kenteken.

Rood op grijs is een rijschool, wit op groen staat voor auto’s van dealers, wit op zwart is politie en brandweer, wit op rood zijn taxi’s en huurauto’s, zwart op grijs privé auto’s en wit op blauw zijn wagens van het corps diplomatique.

 

6. Samba & cachaça in de ochtend

  

In het najaar van 1994 verzorgden Fred Stroobants en ik een rechtstreekse radio-uitzending voor de VPRO vanuit een favela in Rio de Janeiro Brazilië.

  


Satelliettelefoon

       

We hadden daarvoor een grote satelliettelefoon bij ons, een modem, een codec, snoeren, microfoons, montageapparatuur en een mengpaneel met vier sporen.
      Met een kompas moesten we de schotelantenne richten op de juiste satelliet boven de Evenaar, richting Atlantisch Oceaan West.      
Bovendien hadden we een generator gehuurd, die we konden inzetten als de elektriciteit zou uitvallen.
      En dat gebeurde nogal eens daar in die krottenwijk.


INEKE

  

We waren er een dag of tien en hadden opnames gemaakt, impressies ingesproken, zwerfkinderen aan het werk gezien, waren ondermeer naar Copacabana geweest en naar het Maracanã stadion.
      Ineke Holtwijk, een Nederlandse journaliste die al heel lang in Rio woonde en het daar erg naar haar zijn had, had ons aan de nodige contacten geholpen. Bovendien kon zij tolken.
      Er waren veel mensen uitgenodigd en er was een Samba-orkestje.

  

Tijdens de uitzending kwamen steeds meer buurtbewoners op bezoek en het kinderaantal groeide.

  

De uitzending duurde twee uur en begon om tien uur 's ochtends Nederlandse tijd.
      Het was in Rio drie uur vroeger en dat betekende dat we heel vroeg (om 3 uur) waren opgestaan.
We moesten namelijk al die apparatuur eerst nog installeren en uittesten.
      Bedenk dan ook even dat wij programmamakers waren en geen radiotechnici.


FRED

  

Sommige gasten hadden eten en drinken meegenomen. Veel cachaça. Rum dus.
      Het werd een vrolijke boel daar. Ik heb wat foto’s teruggevonden.
Zijn me ooit opgestuurd, maar ik heb geen idee meer wie ze gemaakt heeft.


UW BLOGHOUDER


UITZENDING

Het geluid werd bij deze uitzending gedigitaliseerd en verzonden in Rio de Janeiro, ging 36.000 kilometer de lucht in naar de satelliet, werd over diezelfde afstand teruggekaatst naar een grondstation in Noorwegen, ging van daaruit naar een grondstation in het Friese Burum, kwam bij een studio van de VPRO binnen en ging vandaar naar De NOS, waar ze precies dezelfde codec hadden om het geluid weer analoog te maken.

Dit alles zorgde voor een vertraging van ongeveer vijf tot zes seconden.
      Dat vergde bij het presenteren uiteraard waanzinnig veel concentratie.

   


  


  


  

 

Priester Tony Agreiter

(Door Rolf Weijburg)

 Ik heb de Paus, de baas van Vaticaanstad, het kleinste land ter wereld, nooit ontmoet. Wel was ik ooit eens ruim een week slechts one handshake van hem verwijderd.
      Ik bevond mij aan boord van het Royal Mail Ship Saint Helena, een post- en vrachtschip met passagiersaccommodatie dat iedere twee maanden van Southampton via Tenerife, Ascension en Saint Helena naar Kaapstad voer, een tocht van ruim drie weken. Eens per jaar duurde de tocht nog een dikke week langer omdat het schip dan eerst vanuit Saint Helena naar het verre Tristan da Cunha voer - het meest geïsoleerde bewoonde eiland ter wereld -, alvorens de boeg richting Kaapstad te draaien.


Sticker

 

Ik had ingescheept op Tenerife.
      Mijn cabin had drie bedden, één was er bezet door de zwijgzame Mister Davies, een gepensioneerd ambtenaar uit Liverpool op weg naar Kaapstad. Ik sliep op het onderste bed van een stapelbed waarvan het bovenste leeg was. Pas nadat we voor de kust van Ascension Island het anker hadden uitgegooid, kwam daar verandering in.


Ascension

Ascension Island is een militair eiland. Afgezien van het personeel van een grote Brits-Amerikaanse vliegbasis, woont er niemand.
      Als je naar het (toen nog) vliegveldloze Sint Helena, of naar Tristan da Cunha wilde en je had de juiste connecties, kon je met het wekelijkse militaire vliegtuig vanuit Engeland naar Ascension vliegen en daar overstappen op de RMS Saint Helena. Dat was precies wat de man die het bed boven mij kwam bezetten had gedaan.
      Plotseling stond hij in de cabin, een joviale man, voor in de vijftig.
“Hi, my name is Tony Agreiter.
Italian passport, German speaking, identity crisis.” waren zijn eerste woorden. Hij kwam uit het noord Italiaanse Bolzano -“we say Brixen” - en was net als ik op weg naar Tristan da Cunha.
      De innemende Italiaan - die eigenlijk Anton heette, maar liever Tony werd genoemd - bleek niet zomaar een passagier. Hij was priester, en dan ook niet zomaar een priester, hij was Apostolisch Prefect van Ascension, Saint Helena, Tristan da Cunha én de Falkland Eilanden. Qua oppervlak misschien wel de grootste parochie in de katholieke wereld (toch al gauw zo’n 6 miljoen km2, meest water, maar toch), die echter niet meer dan in totaal 400 gelovigen telde. Er was in het gebied geen resident priester en geen bisschop, de parochie stond onder direct gezag van de Paus en Monseigneur Tony was door hem persoonlijk aangesteld.
      Hij sprak over hem als een goede vriend.“Very good man, John Paul.”

 

Lange arm

 

Tony was de verpersoonlijking van de lange arm van het Vaticaan en zorgde ervoor dat die zelfs tot aan het meest geïsoleerde bewoonde eiland ter wereld kon reiken. Voor buitenstaanders leek het misschien alsof hij, net als een ambassadeur die in een onbetekenend bananenrepubliekje is weggezet, voor straf naar deze uithoek was gestuurd, maar Tony Agreiter vond het fantastisch.
      Het was hem, ondanks de lange reizen, een grote eer om de katholieken op deze verre eilanden te mogen dienen. Zelfs al waren het er, zoals op Tristan da Cunha, maar vier.

Kerkje

Het piepkleine katholieke kerkje daar, dat inmiddels is vervangen door een echt kerkgebouw omdat de katholieke gemeenschap er explosief is gegroeid naar maar liefst 42 gelovigen, bood net genoeg ruimte voor iedereen, inclusief Father Tony.

Begraafplaats

Tony zou nog 7 weken op Tristan moeten blijven alvorens hij met een Zuid Afrikaans vissersschip naar Kaapstad kon varen om van daaruit weer met de RMS Saint Helena terug naar Ascension te gaan. Daar vandaan zou hij dan met een militair vliegtuig naar de Falkland Eilanden vliegen om na een aantal weken via Ascension en Engeland terug te vliegen naar Italië.
      Het was een enorme tocht van enkele maanden lang, die hij eens per jaar ondernam. Een roeping was het, die het woord forensen een hele nieuwe dimensie gaf.

Goddelijk vlees

 

We voeren door naar Saint Helena waar Tony de mis opdroeg en de dagen doorbracht met de 120 katholieke gelovigen.
      Na een week vertrokken we in zuidwestelijke richting de lege oceaan op voor de acht dagen lange reis naar het eenzame Tristan da Cunha. Al die tijd was de Monseigneur mijn roommate in het stapelbed. Op nog geen meter afstand kon ik de pauselijke en dus goddelijke vibes dwars door het matras tot mij voelen komen.

Op een dag, toen de bijnaam van het gebied, the roaring forties, zich weer eens deed gelden en het schip heftig heen en weer sloeg, was Tony vergeten zijn laden in de ladekast te vergrendelen. De laden waren helemaal opengeschoven waardoor de inhoud, een wel erg uitzonderlijke reizigersgarderobe, zich aan mij kon openbaren.
      Een Sinterklaaspak!, dacht ik nog even, maar het was natuurlijk gewoon Tony’s werkkloffie.
Ik schoof de laden weer terug in de kast en draaide de houten vergrendelingen vast.

Nu pas bedenk ik dat dat beeld de grondslag moet zijn geweest voor de ets die ik pas vele jaren later maakte.


DRESS

 “Dress your own Vatican Citizen”, Rolf Weijburg 2018, kleurets 21x28 cm.

 Monseigneur Anton Agreiter is in 2003, op slechts 69 jarige leeftijd overleden.
      God hebbe zijn ziel.

 -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


 

Rolf Weijburg's
 A
tlas van de 25 kleinste landen in de wereld

KliHIER voor alle afleveringen

 

 

 

 

1. Vlegelbrood & minister Wangchuk

Het is druk bij bakker De Visser in Zierikzee. Ik sta in de rij en heb de tijd om naar de schappen te kijken. En daar staat het: Vlegelbrood.
      Zeeuwse Vlegel dus. Biologisch brood, dat gemaakt wordt van met speciale zaden geteelde tarwe,  die tot wasdom komt zonder gebruik te maken van kunstmest en bestrijdingsmiddelen.
      Op het brood zit een ouweltje om de echtheid te benadrukken.


Milieuconferentie Rio de Janeiro

We gaan terug naar 1992. In Rio de Janeiro wordt de Internationale Milieuconferentie gehouden met als thema duurzame ontwikkeling. Nederland sluit met drie ontwikkelingslanden een samenwerkingscontract op basis van ‘’gelijkwaardigheid en wederkerigheid’’. Dat zijn Benin (Afrika), Costa Rica (Midden-Amerika) en Bhutan (Azië).  
      En het is op die conferentie, dat Bhutan bekend maakt een bedrag van 200.000 US$ te schenken aan jonge Zeeuwse boeren, die het jaar daarvoor in overleg met bakkers, molenaars, de Zeeuwse Milieufederatie en een paar landbouworganisaties De Zeeuwse Vlegel hebben opgericht..

Minister Dasho Khandu Wangchuk

Ik hoorde van dit initiatief op de radio en vroeg mij direct af wat dat voor land was: Bhutan. Ik las er het één en ander over en nam mij voor er nog eens naar toe te gaan als dat zo uitkwam.
      Dat verlangen werd versterkt in 1997 toen
minister Dasho Khandu Wangchuk van Landbouw naar Nederland kwam en in de Tijgerzaal van Artis een cheque overhandigde aan de Zeeuwse Commissaris van de Koningin Wim van Gelder.
      ''De wereld op zijn kop'', stond er in de Volkskrant.
En inderdaad, want het  jaarinkomen van de doorsnee Bhutanees was toen 320 US$ per jaar.

      De Ontwikkelingsorganisatie SNV vestigde zich in Bhutan en in 1999 kreeg ik via hun bemiddeling ministeriële toestemming om naar dat behoorlijk besloten en geïsoleerde land te gaan. Het werd een gedenkwaardig bezoek.

 

Voorjaar 1999

2. Het Tiger’s Nest

De mooiste vlucht ter wereld maak je van Kathmandu Nepal naar Paro in Bhutan. Je gaat links zitten in het kleine toestel van 's lands vliegvaartonderneming Druk Air, vliegt een uur hoog boven de wolken op een hoogte van ruim acht kilometer en kan de Himalaya-toppen bijna aanraken. Inclusief de Mount Everest.

      Het vliegveld bevindt zich in een vallei, die overigens nog altijd op een hoogte van 2.250 meter ligt. Het is naar de hoofdstad Thimphu niet meer dan 30 kilometer, maar de chauffeur die mij kwam ophalen deed er zo’n anderhalf uur over. Er moesten namelijk een paar passen worden genomen. Met heel veel haarspeldbochten. Ondermeer de Cheili La (3900 meter), de Dochu La (3.050 meter) en de Pele La (3.500 meter).


Het klooster

      Halverwege vroeg hij bezorgd of ik me niet draaierig voelde. En toen stopte hij even en wees naar boven. Daar lag het Tiger’s Nest, een boeddhistisch klooster (Dzong), dat gebouwd was boven een soort bedevaartsgrot. Een grot waar Lama Padmasambhava drie jaar, drie maanden, drie dagen en drie uur gemediteerd had.
      Later in Thimphu ontmoette ik Lama Tsultrim, die dat al twee maal gedaan had. Hij kondigde aan dit binnenkort weer te gaan doen en vroeg mij of ik zijn sponsor wilde worden. Dat heb ik later gedaan. Daar kom ik nog op terug.

 

3. Een bizar sprookje

De primeur stond op 17 april 1999 prominent op de voorpagina van de Kuensel, de enige krant in Bhutan. Het bericht werd overgenomen door vrijwel alle media in de hele wereld. Het luidde:

BHUTAN KRIJGT TELEVISIE

Dertig jaar was erover gesproken, maar op 2 juni zou het zover zijn. De experimentele uitzending zou gaan in de nationale taal, het Dzongka, en voor een deel ook in het Engels.

Bhutan ligt hier ver vandaan als een soort arendsnest ingeklemd tussen India en China met in het noorden de hoge pieken van de Himalaya en in het zuiden een ontoegankelijke jungle.
       Tot 1974 was het land vrijwel geïsoleerd. Daarna werden er met mondjesmaat buitenlanders toegelaten.
De datum 2 juni was niet zomaar gekozen. Op die dag was het namelijk precies 25 jaar geleden dat koning Jigme Singye Wangchuck werd gekroond. De koning zelf had toestemming gegeven voor die eerste televisie-uitzending, want zo gaat dat nu eenmaal in Bhutan.


ALMACHTIG AUTOCRAAT

De koning was in 1999 nog een pure autocraat. Getrouwd met vier vrouwen –vier zusters- had vijf zonen en vijf dochters en zijn portret hing in ieder winkeltje, in ieder restaurant, in ieder kantoor en in elk klooster. Hij was ondanks zijn almacht uitermate populair. Hij was niet alleen koning; ook hoofd van de regering en –nog steeds bij gebrek aan een grondwet- hoofd van de rechterlijke macht.
      Een gevleugelde uitdrukking in Bhutan luidt dan ook nog steeds: de uitspraken van de koning wegen zwaarder dan de bergen en zijn kostbaarder dan goud.

Deze koning werd in 2007 vervangen door zijn 27-jarige zoon Jigme Khesar Namgyel Wangchuck. Veel veranderd is er sinds die tijd niet in Bhutan.


STOPLICHT

Ooit was er in de belangrijkste straat van de hoofdstad Thimphu een stoplicht. Dat was niet echt nodig, want er is niet zoveel verkeer in Thimphu. Hoofdredacteur Kinley Dorji van de Kuensel schreef er dan ook een vlammend hoofdartikel over.
      Toen de koning een paar dagen later zelf voor het stoplicht moest wachten, gaf hij opdracht om het weer weg te halen. Nu staat er in Thimphu weer een prachtig aangeklede agent met witte handschoenen op een druk beschilderde carrousel met sierlijke gebaren het verkeer te regelen.


VERBORGEN VALLEI

Bhutan is een sprookje. Geen twijfel mogelijk. Het is het Shangri La, dat zo mooi beschreven wordt in James Hilton’s Lost Horizon.
      Een verborgen vallei, waar mensen nog leven volgens hun eigen cultureel gebonden tradities, een verborgen vallei waar de invloeden van buiten worden tegen gehouden, een verborgen vallei waar negentig procent van de mensen nog geheel voor zichzelf zorgt door groenten en fruit te verbouwen, een verborgen vallei waar milieu en duurzaamheid geen loze kreten zijn, waar nog echt schone lucht is en waar men zich alleen maar zorgen maakt over de zich almaar uitbreidende bossen, omdat de wolven en beren dan ook steeds dichter bij de dorpen komen.
      Een land waar in 1999 al een algeheel rookverbod in gebouwen gold en plastic verpakking verboden was.
Een land waar –en ook dat is een uitspraak van de koning- het bruto nationaal geluk belangrijker is dan het bruto nationaal product.

 
STAATSGODSDIENST  


DONDERDRAAK
                 
De mensen in Thimphu kleden zich inderdaad uniform. Want als ze dat niet doen, kunnen ze hoge boetes krijgen of zelfs voor een week te werk worden gesteld in een kamp.

Het zijn vragen, die wat meewarig worden aangehoord.
      Ach: u komt uit Nederland. Dat is toch dat land met al die vervuiling, met al die files, met varkenspest, met de gekke koeienziekte, dat land waar de mensen hun ouders vaak ver van huis opbergen in tehuizen.

Nee; onderdanig zijn de mensen hier niet en van een minderwaardigheidscomplex hebben ze ook geen last.
      Bhutan of Druk Yul, het land van de donderdraak, is nooit gekoloniseerd geweest, denk ik dan. Dat zal het wel zijn.

 

                                                                                        
VERVOLGD & GEVANGEN

Maar toch. Het sprookje kan natuurlijk ook te mooi worden. In het zuiden van het land woont –en woonde- een Nepalese minderheid. Mensen, die daar al vaak vier generaties lang woonden, maar nog steeds Nepalees spreken. Zij hebben weinig behoefte aan kledingvoorschiften, spreken het Dzongka niet en zijn vaak Hindoes in plaats van Boeddhisten.
      Zij moesten ten tijde van de nieuwe voorschriften aantonen, dat zij al voor 1959 in het land woonden. Natuurlijk konden velen dat bij gebrek aan een behoorlijke administratie niet. Gevolg: mensen werden vervolgd, gevangen gezet en gemarteld. En veel mensen sloegen op de vlucht. Nu zijn er in Oost Nepal nog steeds veel vluchtelingen, die in treurige kampen onder erbarmelijke omstandigheden wachten tot ze mogen terugkeren.
      Hoeveel het er zijn wordt me niet helemaal duidelijk, maar de schattingen lopen uiteen van 80.000 tot 120.000. En dat is nogal wat op een bevolking van 600.000.
      Over die vluchtelingen wordt in Thimpu niet zoveel gesproken.
In de Kuensel lees je er ook niets over, terwijl er in Nepal regelmatig betogingen en handtekeningenacties zijn van deze Bhutanese vluchtelingen.

SIMPEL ETEN  

Bhutan is een opwindend maar bizar sprookje. Een land met 20.000 monniken en een leger van 6.000 man. Een land, dat zich bedreigd voelt en zijn tradities in ere houdt ondermeer om de sympathie van de wereld te verwerven. Want –en veel Bhutanezen wijzen je daarop – het land ligt tussen China en India.
      China heeft het aangrenzende Tibet bezet en India heeft van de voormalige koninkrijken en buurlanden Sikkim en Assam deelstaten gemaakt. In Thimphu hangen naast de portretten van de koning dan ook vaak portretten van de Dalai Lama en in het zuiden van het land zitten –met toestemming van de koning- guerilla’s uit Sikkim en Assam.

                                                                                                          

 


4. Een PUJA in Thimphu

Toen ik in 1999 in het bergkoninkrijk Bhutan was maakte ik een zogeheten PUJA mee. Een inwijdingsritueel, waarbij het nieuwe gebouw van de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie SNV in de hoofdstad Thimphu werd geopend.
      Er waren zeven Boeddhistische monniken, die een groot aantal muziekinstrumenten bij zich hadden. Een soort Alpenhoorns, koper-en houtblazers, trommels, triangels, bellen en andere toeters en slaginstrumenten. Ze waren allen kaalgeschoren, gekleed in roze en gele pijen en hadden open sandalen aan hun voeten.

‘s Ochtends om negen uur begonnen ze te bidden, te zingen en muziek te maken. Er werden kaarsen en wierookstokjes aangestoken. Dit alles om het gebouw te zuiveren van allerlei verkeerde invloeden.
      Het ging door tot ’s avonds zeven uur. De hele dag werd er van alles geofferd door mensen, die het –deels- bijwoonden. Vooral voedsel en drank. Er werden vliegers gebouwd om de boze geesten te vangen. De mensen konden ook geld offeren, maar alleen oneven aantallen.
      Het was een mysterieus, kleurrijk en imponerend feest. Later op de dag werd het ook vrolijk, omdat de monniken steeds meer bier gingen drinken. Op het laatst was het bloedheet in het gebouw, omdat de ramen niet open mochten. De zwetende monniken deelden ten slotte grote hoeveelheden rijst uit, die de toeschouwers naar elkaar moesten gooien.

Ik heb om u een indruk te geven ruim negen minuten Puja overgenomen. Ongemonteerd. 
      Als u echt een hallucinerende ervaring wilt hebben, moet u het fragment een hele dag herhalen.

 Audio 25: Zwetend Monnikenwerk  

 

 


5. EEN BEDELBRIEF VOOR EEN MONNIK

    
           


Het Lama Tsultrim Fonds

De brief verraste mij natuurlijk.
      Want hoe gaat zoiets:
Hij vraagt of ik hem kan helpen en dan zeg je: 
      'tja eh... ik zal eens kijken of dat mogelijk is'.

Maar ja. Die brief.
       Informatie in Bhutan leerde dat hij zo’n 2.500 gulden nodig zou hebben. 
Ik richtte het Lama Tsultrum Fonds op en stuurde onderstaande bedelbrief aan vrienden, kennissen,  collega’s en familieleden.


Hartelijk dank  

Op een paar wantrouwige cynici na, reageerden veel mensen spontaan. Ik had het bedrag snel bij elkaar. Ruimschoots. 
      Er volgde gewoon per post een interessante briefwisseling, die mij ondermeer exotische postzegels uit Bhutan opleverde.
In 2.000 is hij zijn langdurige meditatie begonnen. 
      Hij is inmiddels een zeer hoog aangeschreven oppermonnik, die nog dagelijks mediteert.
Mede namens hem dank ik alle vriendelijke mensen, die mij destijds geld overmaakten.
       Van hem heb ik nog eens deze Nieuwjaarswens ontvangen.

 

 


6. Boeddhistisch Ritueel in Thimphu

In 1999 was ik twaalf dagen in Bhutan, een nogal onbekend land dat ligt aan de rand van de Himalaya tussen India en China.
       
Ik kreeg daar dit mooie enigszins angstaanjagende masker van Lama Tsultrim, een hoge monnik in Bhutan 

                             

 
Nationale Godsdienst

Het land kent een lange religieuze geschiedenis.
      De nationale godsdienst is Drukpa Kahyu, Tantrisch Boeddhisme dat ooit in dit land vanuit Tibet werd verspreid.
In iedere plaats in dit geïsoleerde land wordt jaarlijks een Tshechu gehouden, een meerdaags religieus feest dat vaak vier dagen duurt.
     
De Tshechu vindt altijd plaats in en rond een Dzong, een klooster.
Het meest bekend onder de toeristen die naar dit land komen is de Tshechu in de beroemde Tashichho Dzong in de hoofdstad Thimphu.
      Iedere dag zijn er diverse rituele dansen om de grondlegger van het Tantrisch Boeddhisme, Guru Rimpoche te eren.

De bezweringsmaskers worden in Bhutan vaak op de derde dag gedragen.
      Zowel door monniken als door feestvierende burgers.
Er wordt opzwepende muziek gemaakt op hoorns, toeters en bellen.
      Door deze maskers te dragen worden de boze geesten verdreven.

 

 

Mapje van Ministerie

Als je op het vliegveld van Paro aankomt ontvang je van het Ministerie van Voorlichting een forse map met informatiemateriaal.
       De Tshechu in Thimphu wordt daarin uitvoerig beschreven.

Het rituele programma daar ziet er zo uit:


Dag 1:

Shacham: Dans van de vier herten

Pacham: Dans van de drie koningen

Shawo Shachi: Dans van de helden

Dranyeo Cham: Dans van de herten en de honden


Dag 2:

Shana: Dans van de zwarte hoed

Shaa Nga Cham: Dans van de 21 zwarte hoeden en de drums.

Pholeg Moleg: Dans van de edelmannen en vrouwen

Drametse Nga Cham: Dans van de 16 drummers

Shawl Shachi: Dans van het hert en de hond

 

Dag 3:

Durdag: Dans van de meesters van de crematiegronden

Tungam: Dans van de verschrikkelijke Goden

Raksha Mangcham: Dans van de Rakshas en de God van de dood

 

Dag 4:

Bumthang Ter Cham: Dans uit Tamshing in Bumthang (stadje in het oosten)

Durdag: Dans van de meesters van de crematiegronden

Ging dang Tsholing: Dans van Ging en Tsholing

Gere Tshen: Dans van de acht manifestaties van Guru Rimpoche

Chhoeshey: Religieus lied.

 


7. The song of the black-necked crane

Hij heette Michael. Kwam uit Oldenburg in het noorden van Duitsland. Hij was voor twaalf dagen mijn buurman. Voorjaar 1999.
      Locatie: Een hotel in Thimphu, hoofdstad van Bhutan. Een onafhankelijk bergkoninkrijk aan de rand van de Himalaya tussen India en China. Ik had geen kamer in dat hotel, maar een appartement met twee slaapkamers, een huiskamer, een grote keuken en een nog grotere badkamer. Er was geen t.v.toestel, want er was toen nog helemaal geen televisie in dat land.
     
Het appartement bevond zich op de vierde etage. Er was geen lift en daarom moest ik vaak trappen lopen. En hoewel ik toen in behoorlijk goede conditie was kostte me dat toch iedere keer moeite want Thimphu ligt hoog, 2300 meter. En dat zorgt voor enige ademnood bij inspanning.
      Michael was in betere conditie. Hij was vegetariër, dronk geen alcohol en leidde verder een zeer bewust sober en verantwoord leven. Hij was Boeddhist. Aanhanger van het Mahayana, een vorm van Boeddhisme, dat in Bhutan een soort staatsgodsdienst is. Overal in dat land zie je gebedsvlaggen en
-molens en hoor je gebedsbellen. Op een bevolking van 600.000 mensen zijn 20.000 monniken.
     
Michael mediteerde iedere dag. Hij liet dan zijn deur open staan en zat meestal in de gang. De duur van de meditatie varieerde, net als het aantal keren.
      Hij volgde gewoon zijn gevoel. Michael kon het –zei hijzelf- inmiddels naar behoren. Hij was begin veertig, maar al meer dan twintig jaar Boeddhist. Hij had in Tibet gemediteerd, in Ladakh, in Thailand en in Laos. In het begin volgde hij een soort groepslessen maar dat vond hij te toeristisch. Mediteren moest je alleen doen. En in Bhutan beviel hem dat ’t best.
      Hij draaide muziek, Michael. Ook tijdens zijn meditatie. DIT SOORT MUZIEK.

Geïnspireerd door de Black-Necked Crane, een kraanvogel die iedere winter via Tibet en omstreken naar Bhutan trekt. Die kraanvogel is een soort nationaal symbool. Belangrijk voor de rijke Bhutanese cultuur. Her en der worden zelfs Black-Necked Crane-festivals gehouden, waarbij de deelnemers zich uitdossen als die vogels.           

     

Ik heb diverse gesprekken gevoerd met Michael, want ik was behoorlijk geïntrigeerd door dat Boeddhisme. Hij geloofde onvoorwaardelijk in reïncarnatie en jawel hoor, hij zou best als kraanvogel willen terugkomen. Toen ik hem vertelde dat ik een monnik had ontmoet, die drie jaar, drie maanden en drie dagen achter elkaar had gemediteerd werd hij uitermate enthousiast. Kon hij deze man niet ontmoeten?
      En toen ik ook nog vertelde, dat ik in Thimphu een inwijdingsritueel –een Puja- had bijgewoond, waarbij monniken op hallucinerende wijze met allerlei soorten toeters en bellen muzikale geluiden maken en daarbij ook zingen, wilde hij die opnames graag horen.

 


8. We give each other a high five

Een tijdje geleden publiceerde ik een serie verhaaltjes over mijn bezoek in 1999 aan het koninkrijk Bhutan in de Himalaya. Een nogal geïsoleerd land, waar duurzaamheid en milieubewustzijn geen loze kreten zijn. Waar toen al een algeheel rookverbod gold en plastic verpakking verboden was.
      Een Boeddhistisch land waar vrijwel iederen vegetariër is. Ook al omdat het geloof verbiedt om dieren te doden.
Een land waar het bruto nationaal geluk belangrijker is dan het bruto nationaal product. Een land dat vorige week door Lonely Planet werd uitgeroepen tot topbestemming van het volgend jaar.

     
Van Rolf Weijburg, die vaste lezers kennen van zijn bijdrages op mijn blog over de 25 kleinste landen ter wereld, kreeg ik deze reactie.
(En over dat bruggetje op de foto heb ik gelopen)

Dag Ronald,

Wellicht een aardige toevoeging aan je onlangs gepubliceerde Bhutan stukjes.

Bij de voorbereidingen op mijn reis naar de twee laatste nog te bezoeken landen in mijn Smallest Countries project, de Federated States of Micronesia en de Marshall Islands, stuitte ik op een bericht dat de Bhutanese nationale luchtvaartmaatschappij Druk Air van plan is om vanaf januari 2020 een lijndienst te starten op de route Singapore Dili. Omdat ik overweeg om en route ook Oost Timor aan te doen, leek me dat een interessante optie en stuurde ik een mail naar Druk Air met de vraag of die vluchten er ook echt gaan komen en of daar dan al meer over bekend was. Maar het was weekend en ik kreeg deze mail terug:

 



Enquiry No: ENQ-19-11619 | Sunday, 13 October 2019


Dear Rolf Weijburg,

Kuzu Zangpola! (Bhutanese greeting)

Upon receiving your enquiry, our team did a little traditional Bhutanese song and dance. We will be in contact with you soon as we usually require at least one day to meditate over your enquiry to ensure we've created the best itinerary possible for you.

Once we've ensured our response has the village chief stamp of approval (we light a butter lamp just in case), we give each other a high five, click 'send' and eagerly await your reply. So eager, sometimes we can't sleep at night.

Tashi Delek (Blessings Upon You),
The Happiness Team
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. | www.drukasia.com

 

 

 

Meditation

Dat zelfde weekend kreeg ik ook dit bericht nog:

 

Als de link niet werkt, kunt u dit poberen: Een oud filmpje uit 1999, maar veel is er niet veranderd. (R.v.d.B).

https://www.youtube.com/watch?v=CXJwNSkdTH0

Het Antwoord

En de maandag daarop kwam dan toch het antwoord: Ja, vanaf begin januari vliegt Druk Air van Singapore naar Dili. Helaas waren er nog geen vluchtschema’s of tijden bekend.

Maar die zullen me zodra mogelijk worden toegezonden.

Ik wacht af.

Groet,

Rolf

 

 

 

“Geen geld, geen Zwitsers’’

(Door Rolf Weijburg)

De drie kilometer lange monumentale muur die Vaticaanstad omgeeft, de Vaticaanse grens met Italië, is een hoge constructie met meerdere bastions die al in de negende eeuw werd gebouwd.
      Geen ander land ter wereld is geheel ommuurd, het Vaticaan is ook hier uniek in.

Alleen aan de oostelijke zijde van de ministaat loopt de muur dood op de Colonnade van Bernini en opent naar het Sint Pietersplein. Het plein is voor iedereen vrij toegankelijk, voor de aanpalende Basiliek heb je kaartjes nodig maar de twee ingangen aan weerszijden van de Basiliek zijn bewaakt en niet openbaar.         


Musea

Als je verder langs de imposante muur loopt (je kunt hier eenvoudig om een heel land heen lopen) vind je naast een aantal dichtgemetselde deuren en de toegangen tot de musea een drietal plekken waar je te voet of met de auto het Vaticaanse binnenland in kunt, de grensovergangen van het Vaticaan.


Porta Perugino


Rails

Nog twee andere poorten zitten er in de muur. De lelijke rood-koperen Porta di Santa Rosa in de noordelijke muur die in 2006 tijdens het bewind van Paus Benedictus XVI in de muur is aangebracht als extra toe- en uitgang voor Vaticaanse ambtenaren is eigenlijk niet meer in gebruik en de grote stalen schuifdeur in de poort halverwege de zuidelijke muur waardoor treinrails naar het Vaticaanse station leiden, gaat nog maar heel sporadisch open.


Heli

Per helikopter kun je ook nog het Vaticaan binnen - er is een heliport op het meest westelijke bastion waarvoor speciaal een nieuw Latijns woord is bedacht: Helicoptorum Portum - maar dan moet je wel van erg goeden huize komen.


ZwitserseGarde

Al die ingangen worden bewaakt door leden van de Zwitserse Garde, soldaten van minstens 1 meter 74 lang en tussen de 19 en 30 jaar oud, die trouw hebben gezworen aan de Paus in ruil voor een wat mager salaris, gratis kost en inwoning, vrijstelling van inkomstenbelasting, diverse andere privileges en, voor de duur van hun contract, een Vaticaans paspoort.

 

Huurlingen

De Zwitserse Garde verscheen voor het eerst in Vaticaanstad in 1505 op verzoek van Paus Julius II die in dat jaar 189 hellebaardiers - soldaten die waren bewapend met een hellebaard, een lange stok met een scherpe punt, een bijl en een haak aan het uiteinde - aantrok uit Zwitserland om de Kerkelijke Staat te beschermen.
      De Zwitserse soldaten stonden in die tijd bekend als onverschrokken strijders die absolute trouw zweerden aan een ieder die ze maar wilde betalen, huurlingen dus eigenlijk. Er is een Nederlands gezegde dat hier nog aan refereert, “Geen geld, geen Zwitsers”. De kerk heeft altijd genoeg geld dus kon het de trouw van de Zwitsers tot op de dag van vandaag blijven afkopen.

      De Zwitsers kregen een heldenstatus nadat op 6 mei 1572 Duits-Spaanse troepen van Keizer Karel V Rome binnenvielen en de stad inclusief Vaticaanstad plunderden. De Gardisten leden zware verliezen maar wisten desondanks de Paus via een geheime tunnel vanuit Vaticaanstad naar de Engelenbucht in veiligheid te brengen.


Harnas

Nog ieder jaar wordt op 6 mei de Plundering van Rome herdacht. Heeft u zich als nieuwe rekruut aangemeld bij de Zwitserse Garde? Dan wordt u op 6 mei beëdigd.
      Die dag is de enige dag per jaar dat een Zwitserse Gardist een echt harnas aan mag. Alle andere dagen loopt hij in een ingetogen blauw pakje of kunt u hem zien in een folkloristisch blauw-rood-geel tenue. Als het hoogmis is zet hij daar een helm met een enorme rode pluim bij op en haalt hij de hellebaard weer uit de kast.


Folklore

Er wordt vaak gezegd dat het blauw-geel-rode tenue zou zijn ontworpen door Michelangelo, maar het huidige frivole ontwerp dateert uit de jaren twintig van de vorige eeuw en is van ene commandant Jules Repond, die beweerde dat hij werd geïnspireerd door de fresco’s van Rafaël.
      Het tenue zorgt zeker voor fleurig vrolijke accenten in de toch wat grauwe wereld van de barokke Vaticaanse architectuur, en de montere mannen zijn een geliefd aanspreekpunt en foto-object voor de vele toeristen. Het ziet er allemaal lekker folkloristisch en onschuldig uit.


Hellebaard

Maar vergis u niet!
      De leden van de Zwitserse Garde zijn zeer goed getrainde onverschrokken militairen die niet alleen goed kunnen omgaan met zwaard en hellebaard, maar ook overweg kunnen met allerlei modern wapentuig. Onzichtbaar verborgen in de pijpen van hun pofbroeken dragen ze automatische wapens.

Paus Franciscus heeft enige tijd terug opdracht gegeven om het aantal Zwitserse Gardisten te verhogen van 110 naar 135, maar als we dit dan het Vaticaanse leger mogen noemen, is het nog steeds het kleinste leger ter wereld.


 

Rolf Weijburg's
 A
tlas van de 25 kleinste landen in de wereld

KliHIER voor alle afleveringen

 

 

Subcategorieën

Domar: Noord Bangladesh