Van Utrecht naar Bolivia


Het oversteken der grote wateren

Een dikke rode draad in mijn leven is de beoefening van budokunsten. Budo is Japans en betekent kortweg: ‘krijgsweg’. De tweede lettergreep, ‘do’ is het Chinese ‘tao’ en staat voor de weg die we tijdens ons bestaan afleggen. Over het eerste deel (bu) schrijft Hideo Muramatsu in Budo. Grondslagen en achtergronden: 
      
    

En ja: Onder de vele dingen waar ik mijn ouders dankbaar voor ben, neemt hun beslissing om me als tienjarig jochie naar judoles te sturen een ereplaats in. Judo en alles wat daar met de jaren bij kwam, gaf me een machtig hulpmiddel in de strijd om de overwinning op mezelf.
      Dit is een weg vol grote ontdekkingen die me dagelijks van pas komt. Eén daarvan is de constatering dat iemand je vijand is omdat je hem of haar zo bestempelt. Als je zonder vijanden wilt leven, beschouw dan iedereen als je vriend, inclusief jezelf. Klinkt misschien wat simpel, maar het komt er op neer dat je de budotechnieken gebruikt om vrienden te maken.

De vechtkunsten zijn in Bolivia niet bijster populair, ook al doet de ‘chique’ wel aan taebo of fight-do. In de loop der jaren heb ik de indruk gekregen dat de toch wel zware eisen van de zelfdisciplinering, die bij ‘oosters leren vechten’ hoort, het in Cochabamba afleggen tegen een aantal prioritaire geneugten (samen veel eten en drinken) die beter combineren met andere bewegingsvormen.
       In afgelegen volkswijken zie je mensen dan ook, vooral op de zondag vóór de chicha (drank), op pleintjes bij elkaar komen voor een partij zaalvoetbal, terwijl in het centrum de rijkere jeugd zich onder een enorme doorzichtige plastic koepel uitleeft met beach-volley.

                                                                                    MEER SPORT DAN KUNST        

Vechten is als bezigheid meer een sport dan een kunst, en de oefenzalen willen zich nog wel vullen voor taekwondo en full-contact karate, die beiden volledig wedstrijdgericht zijn.
      Buiten mezelf en een paar van mijn leerlingen heb ik in Cochabamba zelden iemand van boven de 35 actief gezien op de mat. De vormende waarde van het oefenen beperkt zich schijnbaar vooral tot de fysieke aspecten en dan houdt het na het bereiken van een bepaalde levensfase gewoon op.

Judo als wedstrijdsport, en het spijt me echt dit te moeten zeggen, is voor het grote publiek niet begrijpelijk genoeg, en dus niet aantrekkelijk. ‘Onze’ Anton Geesink heeft daar wel wat aan geprobeerd te doen door het blauwe pak in te voeren, waarmee het eenvoudiger werd onderscheid te maken tussen beide strijders.
      Maar naar de smaak van de op actie gerichte kijker gaat er bij judo teveel tijd zitten in vastpakken en aftasten, en dan kan de strijd ook nog eens in een tel afgelopen zijn, lang voordat de lekentribune er erg in heeft (“ja, je moet ook niet met je ogen knipperen”). Bij het moderne jiu-jitsu ligt dat anders. 

                                                                                         DE WIEG VAN JUDO          

Jiu-jitsu, letterlijk de flexibele kunst, ligt aan de wieg van judo, dat pas in 1882 als educatief systeem gecreëerd werd. Jiu-jitsu is al minstens acht eeuwen oud, maar wedstrijd zijn er pas sinds kort. In Brazilië, en later ook in Amerika, won vanaf de jaren tachtig een variant terrein waarin het spelletje vooral op de grond wordt uitgestoeid.
       In Europa ontwikkelde zich tezelfdertijd een wedstrijdsysteem dat een combinatie lijkt van karate, judo en worstelen. In Nederland vond de officiële ‘try-out’ van dit “Fighting System” pas in 1993 plaats, kort voor mijn vertrek naar Bolivia. Een beetje toevallig en vooral uit nieuwsgierigheid deed ik mee, en won in mijn categorie.
       Mijn wijze meester, Wim Boersma, die vond dat jiu-jitsu niet voor wedstrijden bedoeld was, feliciteerde me toch, grootmoedig als hij was. Heeft hij misschien voorzien hoe belangrijk het opdoen van die eigen ervaring voor mij nog zou blijken te zijn?

Vandaag, twaalf en een half jaar later, heb ik uit het raam van mijn kantoortje-aan-huis uitzicht op de grootste Dojo (trainingszaal) van Cochabamba. Danilo, een Boliviaanse leerling van het eerste uur, geeft judoles aan de middaggroep. De meeste van zijn leerlingen komen via een dagopvang van kinderen uit gezinnen in risico-situaties.
       Vorige week maakten Danilo en ik afspraken met een ander project van en voor jongeren die zelfgemaakt waterijs verkopen op de ‘cancha’, een informele markt van enorme omvang. En sinds twee maanden hebben we op de zondagen nog een mooie groep in één van de meest afgelegen volkswijken in het zuiden van de stad. Voor wie niet van het lesgeven rond hoeft te komen bieden de budokunsten hier in Bolivia genoeg mogelijkheden om het begrip zelfoverwinning zinvol in te vullen.

                                                                                         RAAKVLAKKEN

Wereldwijd is er de laatste tijd meer institutionele aandacht voor de raakvlakken van sportbeleving en de sociale ontwikkelingen binnen een samenleving. Twintig jaar geleden werd ik, als judoleraar in Nicaragua, niet al te vaak serieus genomen in de zwaarwichtige wereld van het internationale ontwikkelingswerk. Vandaag de dag wordt er in ieder geval niet meer om het idee gelachen.
      De toegenomen aandacht voor de sociale zin van het bewegen heeft tevens geleid tot meer begrip. Het is echter nog de vraag in hoeverre dit zich vertaalt in structurele verbeteringen in de maatschappelijke organisatie van sport en beweging. Eén van de grote thema’s waar we geen oplossing voor lijken te kunnen vinden is de tweeslachtige relatie tussen topsport en het “bewegen aan de basis”.
      Ik weet niet hoe dit in Nederland in elkaar zit, maar zowel in Nicaragua als in Bolivia heb ik ondervonden dat de promotie van bewegingswerk aan de basis (zoals judolessen met straatkinderen) voor een groot deel afhangt van de mate waarin je als leraar of organisatie tevens in staat bent om kampioenen voort te brengen. Is dat een probleem? Ja, dat is het zeker, gezien de enorme kloof tussen de mogelijkheden in het “Noorden” en het “Zuiden”. Het moderne jiu-jitsu biedt een goed voorbeeld.

                                                                                           ZEVENDE PLAATS

In 1999 richtten we in Bolivia de nationale jiu-jitsu bond op. In 2000 erkende de Internationale Ju-Jitsu Federatie (JJIF) onze bond als haar vijfde lid in Zuid-Amerika. Met de steun van bevriende leraren in Nederland en met mijn eigen wedstrijdervaringen als gids bereidde ik een paar van mijn leerlingen voor op de internationale arena.
      Tussen 2000 en 2003 behaalde met name Danilo goede resultaten. In 2002 eindigde hij als 7e op de Wereldkampioenschappen in Uruguay. Alleen al zijn aanwezigheid op dit WK, als eerste en enige Boliviaan, was een overwinning. Hij betaalde zelf zijn busreis, drie dagen non-stop heen en ook weer drie terug. De inschrijfkosten, het hotel en het jaarlijkse lidmaatschap van Bolivia aan de federatie financierden we uit ledencontributies en de inkomsten van particuliere lessen.
      Voor een bond als de onze, met jaarlijks niet meer dan vijftig betalende leden, is dat geen eenvoudige klus. Desondanks baarde Danilo’s 7e plaats in Bolivia geen opzien. Daar heb je op zijn minst een medaille voor nodig, en wat dat betreft is het effectiever (en goedkoper) om mee te doen aan toernooien in Zuid-Amerika. In 2003 kozen we daar dan ook voor, en financiëel trokken we het niet om daarna ook nog aanwezig te zijn op het WK 2004 in Madrid, dat glansrijk gewonnen werd door het Nederlandse team.

                                                                                             EUROCENTRISCH

De lijst van medaille winnaars toen geeft een idee van de stand van zaken binnen de internationale jiu-jitsu federatie. Slechts één van de 33 medailles was voor een niet-Europeaan. In eerste instantie is dit natuurlijk het resultaat van het harde werk dat de teams in de diverse Europese landen verzetten.
      Veel van mijn Zuid-Amerikaanse collega’s beschouwen deze resultaten echter ook als een gevolg van beleid van de JJIF, dat zij bestempelen als eurocentristisch. En ja, ik moet bekennen dat ik voor wat betreft Bolivia de hoop om de kloof op de korte termijn te kunnen overbruggen een beetje heb opgegeven. De prijs is te hoog, en de verwachte strategische waarde te laag.
      Onlangs raadpleegden we op een weekendkamp van onze jiu-jitsu groep het Chinese boek der veranderingen, de ‘I Ching’.
      Danilo stelde de vraag of ik hem in november mee zou nemen naar de WK 2006 in Rotterdam. En de I Ching antwoordde: ‘om de grote wateren over te steken heb je geduld en doorzettingsvermogen nodig’.

Audi (24):

Radioportret van Theo Roncken

http://www.vpro.nl/programma/wereldnet/afleveringen/17714553/