Poëzie (358)

 

Adieu sweet Bahnhof

Neem Wilfred Smit. Een vrijwel vergeten dichter, die door een beperkt aantal mensen werd gelezen en gewaardeerd. Hij leefde kort (1933-1972), publiceerde weinig. Groeide op in Nederlands Indië, waar hij in de tweede wereldoorlog eerst in een vrouwenkamp en daarna in een jongenskamp zat.
      In Nederland werd hij een soort protegé van Simon Vestdijk, die hem stimuleerde om in 1959 zijn eerste bundel te publiceren: Een harp op wielen. Vier jaar later verscheen Franje en in 1971 volgde zijn verzamelde gedichten.
     
Wilfred Smit kreeg in 1984 ineens vrij grote bekendheid, toen de Nederlandse popgroep The Nits een regel uit één van zijn gedichten gebruikte; Adieu sweet Bahnhof. Een swingende titel in drie talen.

Lees, vergelijk en trek uw eigen conclusies.

Van Wilfred Smit

Sweet Bahnhof

Drijft men dan steeds verder
uit elkaar? Het afscheid schuift
een opdringrige oom tussen ons in.
sluit de ogen af -ja dit is vlucht
een handvol kaarten laten vallen
omdat men in onze vingers knipt.
wurg alle lichten -rasse schreden
maakt mijn vertrek, reusachtig
als op stelten wadend door de mist.
adieu adieu sweet bahnhof-
een convooi melaatsen wacht
in alle stilte de nalaatste trein.


Luister HIER naar Adieu sweet Bahnhof

Van The Nits

Adieu sweet Bahnhof

I have been waiting for hours in this train
And I'm riding through Brussels in the rain
Back to Paris more or less confused
By the shadows of tractors on the land
By the changes in my life I pretend
There's a new life waiting there for me

I asked myself what sort of books I'd read
In a train if I ever felt the need
I bought "My life with Picasso"
I think of so many things I like to do
I will go to the Centre Pompidou
There's a still-life part of my life too

Adieu, adieu sweet bahnhof
My train of thoughts is leaving
Adieu, adieu sweet bahnhof
My train of thoughts is leaving tonight

Now like an arrow we're aimed at Gare du Nord
Between backs of the houses, streets like fjords
And the night falls over Paris
So I've come back to the Hotel d'Angleterre
I lay down on a double bed and stare
At the ceiling, what a feeling (To be back)

Adieu, adieu sweet bahnhof
My train of thoughts is leaving
Adieu, adieu sweet bahnhof
My train of thoughts is leaving tonight

Adieu, adieu sweet bahnhof
My train of thoughts is leaving
Adieu, adieu sweet bahnhof
My train of thoughts is leaving
Adieu, adieu sweet bahnhof
My train of thoughts is leaving
Adieu, adieu sweet bahnhof
My train of thoughts is leaving tonight

 

 

EEN BEWOGEN HERBEGRAFENIS

‘Een begrafenis’ is één van de bekendste gedichten uit de beginperiode van de Poolse Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska. Het werd geschreven in 1956 en is opgenomen in de bundel Roepen naar Yeti (Wolanie do Yeti).
     
Grote vraag in dit gedicht is: wie werd één keer geboren en toch twee maal begraven?
Wel
aan: het gaat om de Hongaar László Rajk, een staatsman die in de Spaanse Burgeroorlog vocht, vooraanstaand lid werd van de Hongaarse Communistische Partij (MKP) en in de tweede wereldoorlog in Hongarije gevangen werd genomen.
     
Hij werd na de oorlog eerst minister van Binnenlandse Zaken en snel daarna van Buitenlandse zaken. In 1949 werd hij echter gearresteerd.
Hij zou een spion geweest zijn van de Amerikaanse en Britse geheime diensten. De ergste beschuldiging was echter dat hij een Titoïst was, een aanhanger van Tito.
     
László Rajk werd op 15 oktober 1949 in Boedapest opgehangen.

  

Toen in 1956 het tij langzaam aan het keren was, werd Rajk gerehabiliteerd.
Aan de vooravond van de Hongaarse Opstand werd hij op 6 oktober in Boedapest onder vertoon van de nodige symboliek herbegraven.
     
Wislawa Szymborska, die in deze periode afstand nam van het Stalinisme brengt in dit gedicht een eerbetoon aan László Rajk en gaat dieper in op de Hongaarse Opstand die van 23 oktober tot 10 november 1956 plaatsvond. Sovjet-troepen maakten op bloedige wijze een eind aan die opstand. Zo’n 2500 Hongaren kwamen daarbij om het leven en het vluchtelingenaantal wordt op 100.000 geschat.


Het gedicht gaat zo:

Van Wislawa Szymborska

Een begrafenis

De schedel, uit de aarde genomen,
werd ingelegd in marmer,
de medailles werden gewiegd
op kussens van purper.
De schedel, uit de aarde genomen.

Ze lazen van een papiertje:
a) hij was een bovenstebeste
b) en nu spelen, orkesten,
c) jammer dat hem niets restte.
Dat lazen ze van een papiertje.

Natie, wees nu dankbaar
en respecteer deze buit:
hij werd één keer geboren
en toch tweemaal begraven.
Natie wees nu dankbaar.

Er was een grote parade
voor wel duizend bazuinen,
met agenten voor de menigte
en geschommel voor de klokken.
Er was een grote parade.

Hun ogen keken schichtig,
van de grond naar de hemel:
of daar duiven al kwamen,
met bommen in hun snavel.
Hun ogen keken schichtig.

Tussen hen en het volk zouden
alleen bomen zijn, heette het,
alleen waarover in hun groen
gezongen of gezwegen werd.
Tussen hen en het volk.

Maar de bruggen bleven dicht.
Er waren holle wegen,
wegen geplaveid met steen.
Tanks denderden eroverheen.
Maar de bruggen bleven dicht.

Met al zijn bloed nog stromend
ging het volk hoopvol naar huis,
het wist nog niet: het klokkentouw
kleurde van ontzetting grauw.
Met al zijn bloed nog stromend.

(Vertaling: Gerard Rasch)


Een bescheiden oeuvre

Wislawa Szymborska (Bnin 1923-Krakau 2012) won in 1996 tot verrassing van vrijwel heel de literaire wereld de Nobelprijs voor literatuur.
      Zij heeft in feite een bescheiden oeuvre: niet meer dan 250 gedichten.
Het gedicht ‘Een begrafenis’ is opgenomen in de bundel Einde en begin, uitgegeven door Meulenhoff.

      Ook haar dankwoord ‘De dichter en de wereld’ bij de uitreiking van de Nobelprijs staat erin: ‘Professoren in de poëzie bestaan niet‘. En: ‘Hun werk is hopeloos onfotogeniek’.

  

 

 

Meisjes van dertien & de merels 

Op de radio is het lied ''Meisjes van dertien'' van Paul van Vliet.

En dan hoor ik een mysterieuze regel.
      'Te groot voor de poppen, te groot voor de merels'.

Het is een mooie tekst over ongelukkige meisjes van dertien jaar oud.
        Maar wat in godsnaam kan bedoeld zijn met die merels?
     
Luister er HIER eerst eens naar


Van Paul van Vliet

Meisjes van dertien

 Hebben van die wapperende voeten
Lopen altijd overal tegenop
Weten helemaal niet wat ze moeten
Kauwen dus de hele dag maar drop
Moeten oude jurken van hun grote zusjes aan
Die hun moeders hen nu juist zo enig vinden staan
Houden niet van zomerkampen; moeten daar toch heen
En zijn daar met z’n honderden verschrikkelijk alleen

 
Meisjes van dertien, niet zo gelukkig
Meisjes van dertien, er net tussenin
Te groot voor de poppen, te groot voor de merels
Te klein voor de liefde, te klein voor de kerels

Met een glimmende neus
En met knokige knietjes
En in hun dagboek
Staan de kleine verdrietjes

 Meisjes van dertien, vlak voor ‘t begin
Meisjes van dertien, er net tussenin
Hebben van die dromerige koppies
Hebben van dat dunne steile haar
Willen niet meer samen met de jongens
Willen nou alleen nog met elkaar
Giechelen bij de naam van ‘t onbereikbare idool
Giechelen om hun vader en de leraren op school
Giechelen van ongemak en giechelen van spijt
Giechelen zich een weggetje naar een betere tijd

 Meisjes van dertien, niet zo gelukkig
Meisjes van dertien, er net tussenin
Te groot voor de poppen, te groot voor de merels|
Te klein voor de liefde, te klein voor de kerels
Nog nergens een vrouw, ja van boven voorzichtig
Maar verder nog nergens, nog te dun en te spichtig
Meisjes van dertien, droom er maar van
Meisjes van dertien, giechel maar an


Meisjeskoor; Radiokoor 

 

 De Merels was in de jaren zestig en zeventig een meisjeskoor, dat regelmatig optrad voor de radio.
      
Als de meisjes dertien werden, moesten ze eruit.
Er werd in die tijd nog veel naar de radio geluisterd, zodat Paul van Vliet er kennelijk vanuit ging dat iedereen wist wat ermee bedoeld werd.

      Dit is het koor, dat onder leiding stond van Leo v. d. Werf.

 

 

Landarbeidersstaking

Geëengageerde poëzie is een begrip uit vorige eeuwen. In de jaren zestig, begin zeventig van de vorige eeuw en in de jaren tachtig van de negentiende eeuw was het alom aanwezig en geaccepteerd. Tegenwoordig kom je het nauwelijks tegen. Stelling nemen in poëzie, of -sterker nog- verontwaardiging laten horen of oproepen tot actie is een beetje raar. ‘Niet meer van deze tijd hoor’.

      Neem het onderstaande gedicht van Garmt Stuiveling uit 1929. Landarbeiders-staking.

Poëzie over één van de grimmigste arbeidsconflicten uit de vorige eeuw. De Landarbeidersstaking begon op 1 mei 1929 en zou bijna vijf en een halve maand duren. Landarbeiders in het Groningse Oldambt, die tegen zeer lage lonen hard en langdurig moesten werken kwamen in opstand tegen de rijke landbouwers. Zij werden gesteund door de Nederlandse Landarbeiders Bond, maar vonden christelijke landbouworganisaties tegenover zich.

     

Het conflict werd steeds grimmiger omdat zogeheten onderkruipers -veelal van cristelijke origine- het werk gingen overnemen en daarvoor veel beter werden betaald dan de oorspronkelijke landarbeiders. Werkgevers begonnen ook processen om stakers uit hun huizen te zetten en de gemoederen kwamen bijna niet meer tot bedaren toen Eltjo Siemens uit Finsterwolde door de marechaussee werd doodgeschoten. Een man die niets met de staking van doen had. Uiteindelijk werd de staking gebroken omdat de NLB vrijwel geen geld meer in kas had.

      Garmt Stuiveling was in 1929 nog maar 21 jaar. Zijn geëngageerde gedicht vertoont nogal wat aandoenlijke trekjes:

Toch is het leuk om te lezen.

Het gaat zo:


Van Garmt Stuiveling

Landarbeiders-staking

De distels en het giftig bilzenkruid
groeien verstikkend boven ‘t koren uit
dat anders, wiegeldeinend in de wind,
met rijpe glans van volle korrelvrachten
op ‘t snerpen van de sikkels staat te wachten
en op ‘t gebaar der vrouw die ‘t samenbindt.

Nu zijn de velden wild zo ver men ziet:
geen werkers hebben ‘t onkruid uitgewied,
en ook geen werkers, die de halmendracht
straks zullen oogsten als elk jaar te voren;
zij hebben lang genoeg de boer het koren,
zichzelf de schamelheid in huis gebracht.

Dit zomer mag de oogst verloren gaan.
Hoe dicht de distels woekren tussen ‘t graan
Hoe hulploos plat slagregen alles slaat,
geen hand zal nu de late zaden winnen;
niet eerder zal het zichten hier beginnen
voor dat de boer een hoger loon toestaat.

In ‘t vlammend vlak van laaie zonnelucht
drijft elke schuur een wig, diep en geducht
en onaandoenlijk scherp en strak en zwart;
maar onder ‘t masker van ‘t alomme zwijgen
voel ik de spanning sidderen en hijgen
en de verbeten wil: hard tegen hard!

 

 

Harbalorifa, Harba lorifá of Harba Lori Fa.

       Harbalorifa was jarenlang een vermaard en druk beluisterd radioprogramma bij Omroep Brabant van de BRT. Het werd uitgezonden op zondagochtend. Het behandelde kleinkunst en cabaret en er werden alleen Nederlandstalige liedjes in gedraaid. Ook is het de naam van een Vlaamse theatergroep.
      De titel werd in mijn herinnering niet altijd op dezelfde manier geschreven en uitgesproken. Soms aan elkaar Harbalorifa, soms Harba Lorifá, dan wel Harba Lo Rifa. Je kreeg niet de indruk dat iemand wist wat het betekende.  
      Het gaat terug naar de dertiende eeuw. Jan 1 , hertog van Brabant leefde van 1235 tot 1294. Hij was een echte dichter en ėén van de eersten die in het ‘’Diets’’ schreef.  Het meest bekend is zijn Minnelied , waarin Harba Lori Fa voorkomt. 

     Het gaat zo:

Eens meien morgens vroe
Was ic opghestaan;
In een scoen boemgerdekine
Soudic spelen gaen.
Si waren zo wale ghedaen,
Dene sanc voor, dander sanc na:
Harba lori fa, harba harba lori fa,
Harba lori fa!

Doe ic versach dat scone cruut
In den boemgardekijn
Ende ic verhoorde dat suete gheluut
Van den magheden fijn,
Doe verblide dat herte mijn,
Dat ic moeste singhen na:
Harba lori fa, harba harba lori fa,
Harba lori fa!

Doe groette ic die alrescoenste
die daer onder stont.
Ic liet mine arme al omme gaan
Doe ter selver stont;
Ic woudese cussen an haren mont;
Si sprac ’’Laet staen, laet staen, laet staen’’.
Harba lori fa, harba lori fa,
Harba lori fa!

Flierefluiter
 

Het lijkt me duidelijk dat dit Minnelied wel eens uit de hand zou kunnen lopen. Hertog Jan, die volgens de overlevering  een flierefluiter was, gedraagt zich nogal bronstig. Kennelijk was dat in de dertiende eeuw ook al gemeengoed.
Als je die tekst eens goed beschouwt,  zou Harba lori fa gewoon een kreet kunnen zijn zonder diepere betekenis. ‘’Geef hem van Jetje’ of ‘’Ik ga er tegenaan’’.
      Hier en daar op Internet wordt gesuggereerd dat de woorden een Provencaalse oorsprong zouden hebben , afgeleid van ‘’herba flors fa’’, in het Frans ‘’l’herbe fait des fleurs’’ ; het kruid staat in bloei.
       En dat is dan een wat poëtischer uitleg, maar wel weer een erotische toespeling.

De woorden werden in 1947 opgediept door pastoor Harrie Beex, die toen zijn Lied van Hertog Jan schreef.  Dit lied werd later een soort  officieus volkslied van Noord-Brabant. Het gaat zo:


Het lied van Hertog Jan

Toen de Hertog Jan kwam varen,
Te peerd parmant, al triomfant,
na zevenhonderd jaren,
hoe zong met ’t allen kant:
Harbalorifa, zong de Hertog, Harbalorifa!
na zevenhonderd jaren
in dit edel Brabants land.

Hij kwam van over ’t water
de Scheldevloot, aan wal te voet,
t’ Antwerpen op de straten
zilververen op zijn hoed;
Harbalorifa, zong de Hertog, Harbalorifa!
t’ Antwerpen op de straten,
Leren leerzen aan zijn voet.

Och Turnhout, stedeke schone,
zijn uw ruitjes groen, maar uw hertjes koen,
laat de Hertog binnenkomen
in dit zomers vrolijk seizoen.
Harbalorifa, zong de Hertog, Harbalorifa!
Laat de Hertog binnenkomen,
hij heeft een peerd van doen.

Hij heeft een peerd gekregen,
een schoon wit peerd, een schimmelpeerd;
daar is hij op gestegen
die ridder onverveerd.
Harbalorifa zong de Hertog, Harbalorifa!
daar is hij op gestegen
en hij reed naar Valkensweerd.

In Valkensweerd daar zaten
al in de kast, de zilverkast,
de guldekoning zijn platen;
die wierden aaneen gelast.
Harbalorifa, zong de Hertog, Harbalorifa!
De guldekoning zijn platen;
toen had hij een harnas.

Rooise Boeren komt naar buiten
met de grote trom, met de kleine trom;
trompetten en cornetten en de fluiten,
want de Hertog komt weerom.
Harbalorifa, zong de Hertog, Harbalorifa
trompetten en cornetten en de fluiten
in dit Brabants Hertogdom

Wij reden allemaal samen
op Oirschot aan, door een kanidassenlaan
en Jan riep: ‘’In Godsname
hier heb ik meer gestaan
Harbalorifa, zong de Hertog, Harbalorifa!
En Jan riep: ‘’In Gods name,
reikt mij mijn standaard aan!’’.

De standaard was de gouwe;
die waaide dan, die draaide dan,
die droeg de leeuw mee klauwen,
wij zongen alleman:
Harbalorifa, zong de Hertog, Harbalorifa!
die droeg de leeuw met klauwen,
ja de leeuw van Hertog Jan.

Hij is in den Bosch gekommen
al in de nacht, en niemand zag ‘t
en op de Sint Jan geklommen,
daar ging hij staan op wacht.
Harbalorifa, zong de Hertog, Harbalorifa!
en op de Sint Jan geklommen,
daar staat hij dag en nacht.

Luister HIER en HIER naar Het lied van Hertog Jan en merk op dat in beide versies een aantal coupletten gewoon wordt overgeslagen


Subcategorieën

 

Twee maal de helft en een geel strikje