Zwart & wit & rood en groot

 Er zat een specht in mijn tuin. Een grote bonte specht.
     
Dat weet ik, want de specht zit er wel vaker en ik heb het opgezocht. Zwart & wit & rood en groot. Groter dan de middelste bonte specht en zeker groter dan de kleine bonte specht. Het was geen groene specht , geen zwarte specht en zeker geen draaihals.
      
Ineens herinnerde ik mij ooit een gedicht over een specht te hebben gelezen van C. Buddingh’. Maar over wat voor specht ging dat?
Op internet kon ik het gedicht niet zo snel vinden; ook al omdat C. Buddingh’ een bijna onwaarschijnlijk groot oeuvre bij elkaar heeft geschreven.  
      Maar hij was ook samensteller van diverse verzamelbundels, waarin hij ook eigen gedichten opnam. Zou het kunnen zijn, dat ik het bewuste gedicht in één van die bundels was tegengekomen?

Jawel!

In ’Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten; deel 2’ , mede verzameld door Eddy van Vliet, staat het gedicht onder het hoofdstukje Plant & Dier.
      Maar ja; mij wordt niet duidelijk om wat voor specht het hier gaat. Ik hou me aanbevolen als u het weet.

 

Van C. Buddingh’


De specht.

De timmerman van het bos; ook wel de tamboer
uit het vogelorkest met zijn beitelvormige snavel
roffelt hij meer dan honderd keer per minuut
     
op de schors van een boom, liefst een half vergane,
     
hakkend naar gangen vol malse larven,
      die hij opsmikkelt met zijn hengeltong


Je leest er vaak over, maar ziet hem slechts zelden: zo’n jaar
of vijftien terug, op een ochtend -ik stond me te scheren-
weerklonk in de tuin van het ziekenhuis eensklaps een fel
     
geratel, ik liep naar het raam, en daar
     
zat er zowaar één, als vastgekit
     
aan de stam van een gammele populier.


Het werd een vertrouwd, maar toch steeds weer verrassend geluid;
we stonden vaak: mijn moeder, mijn vrouw en ik,
naar hem te kijken; soms waren er twee zelfs of drie,
     
driftig bikkend en beukend, terwijl
     
nog geen twintig meter van hem vandaan
     
de auto’s over de klinkers gleden.


Waar ze nestelden hebben we nooit geweten; ze moeten
gezellig en hartelijk zijn in gevangenschap,
gauw korzelig alleen, wanneer ze hun zin niet krijgen;
     
maar toch: ’Een haast ideaal huisdier’, zei
     
een Amerikaan, ’als hij niet zoveel tijd
     
had besteed aan ’t versplinteren van onze meubels’.


Het is allemaal lang geleden; dit jaar gaat
mijn oudste zoon naar de middelbare school,
mijn vrouw is zwaar ziek geweest maar gelukkig weer helemaal
     
opgeknapt, mijn haar wordt wat grijs,
     
de bomen zijn weg, de spechten zijn weg,
     
maar ik zie en hoor ze nog dikwijls hameren.