Landarbeidersstaking
Geëengageerde poëzie is een begrip uit vorige eeuwen. In de jaren zestig, begin zeventig van de vorige eeuw en in de jaren tachtig van de negentiende eeuw was het alom aanwezig en geaccepteerd. Tegenwoordig kom je het nauwelijks tegen. Stelling nemen in poëzie, of -sterker nog- verontwaardiging laten horen of oproepen tot actie is een beetje raar. ‘Niet meer van deze tijd hoor’.
Neem het onderstaande gedicht van Garmt Stuiveling uit 1929. Landarbeiders-staking.
Poëzie over één van de grimmigste arbeidsconflicten uit de vorige eeuw. De Landarbeidersstaking begon op 1 mei 1929 en zou bijna vijf en een halve maand duren. Landarbeiders in het Groningse Oldambt, die tegen zeer lage lonen hard en langdurig moesten werken kwamen in opstand tegen de rijke landbouwers. Zij werden gesteund door de Nederlandse Landarbeiders Bond, maar vonden christelijke landbouworganisaties tegenover zich.
Het conflict werd steeds grimmiger omdat zogeheten onderkruipers -veelal van cristelijke origine- het werk gingen overnemen en daarvoor veel beter werden betaald dan de oorspronkelijke landarbeiders. Werkgevers begonnen ook processen om stakers uit hun huizen te zetten en de gemoederen kwamen bijna niet meer tot bedaren toen Eltjo Siemens uit Finsterwolde door de marechaussee werd doodgeschoten. Een man die niets met de staking van doen had. Uiteindelijk werd de staking gebroken omdat de NLB vrijwel geen geld meer in kas had.
Garmt Stuiveling was in 1929 nog maar 21 jaar. Zijn geëngageerde gedicht vertoont nogal wat aandoenlijke trekjes:
Toch is het leuk om te lezen.
Het gaat zo:
Van Garmt Stuiveling
Landarbeiders-staking
De distels en het giftig bilzenkruid
groeien verstikkend boven ‘t koren uit
dat anders, wiegeldeinend in de wind,
met rijpe glans van volle korrelvrachten
op ‘t snerpen van de sikkels staat te wachten
en op ‘t gebaar der vrouw die ‘t samenbindt.
Nu zijn de velden wild zo ver men ziet:
geen werkers hebben ‘t onkruid uitgewied,
en ook geen werkers, die de halmendracht
straks zullen oogsten als elk jaar te voren;
zij hebben lang genoeg de boer het koren,
zichzelf de schamelheid in huis gebracht.
Dit zomer mag de oogst verloren gaan.
Hoe dicht de distels woekren tussen ‘t graan
Hoe hulploos plat slagregen alles slaat,
geen hand zal nu de late zaden winnen;
niet eerder zal het zichten hier beginnen
voor dat de boer een hoger loon toestaat.
In ‘t vlammend vlak van laaie zonnelucht
drijft elke schuur een wig, diep en geducht
en onaandoenlijk scherp en strak en zwart;
maar onder ‘t masker van ‘t alomme zwijgen
voel ik de spanning sidderen en hijgen
en de verbeten wil: hard tegen hard!