Honkbal

 

Twee starters:


Josh Johnson versus Kyle Lohse


Vandaag begint de honkbalcompetitie in de V.S. Voor veel liefhebbers zo’n beetje de belangrijkste dag van het jaar.
      Er is maar één wedstrijd: Miami Marlins ontvangt in een gloednieuw stadion de kampioen van vorig jaar: St. Louis Cardinals.

Veel aandacht is er dan natuurlijk voor de startende werpers van beide teams.
      Het is voor iedere pitcher namelijk niet alleen een eer maar ook grote erkenning om als eerste werper in de eerste wedstrijd te mogen optreden.

 

           

 

Voor Miami begint Josh Johnson op de heuvel. Hij is 28 jaar en speelde zeven jaar in de Major League.
      Vorig jaar was hij langdurig uitgeschakeld door een schouderblessure, maar hij herstelde en gooide goed bij de springtraining.
Hij won in zijn carrière 48 wedstrijden en verloor er 23 met een ERA (Verdiend Punten Gemiddelde) van 2.98. En dat is voortreffelijk.

Josh Johnson verdiende vorig jaar 7.750.000 US$.

 

               

 

Voor St. Louis is Kyle Lohse (33) de startende werper. Een ervaren pitcher, die in zijn elfjarige carrière op het hoogste niveau zeer wisselende resultaten boekte.
      Hij won 102 wedstrijden, maar verloor er 106 met een vrij hoog ERA van 4.64. Maar vorig jaar had hij -statistisch gezien- zijn beste seizoen.
Hij won veertien wedstrijden met een ERA van 3.39. Het jaar daarvoor leek hij al afgeschreven. Hij won toen slechts
vier wedstrijden met een zeer hoog ERA van 6.55.

Lohse stond op de loonlijst voor 12.187.500,-- US$.

 

                         

 

Marlins nieuw stadium

 

 

 

 

De waanzinnige Williams shift

 

(Opruiming 7)

 

 

Ik was aan het opruimen en vond een Amerikaans instructieboek voor honkbalcoaches.
      Dat heb ik veel gebruikt. Er staat deze foto in.

Zelfs als u veel verstand van honkbal heeft moet u hier toch wel even met de wenkbrauwen fronsen.
De eerstehonkman staat bijna op de foutlijn.
      De tweedehonkman staat dichter bij het eerste honk dan het tweede. De kortestop bevindt zich op de plaats van de tweedehonkman.
De derdehonkman is kortestop geworden.
      De rechtsvelder staat ook dichtbij de foutlijn en de midvelder staat in het rechtsveld.
Gevolg: het hele linksveld ligt open.

Het is een beroemde foto.
      Gemaakt in 1946 tijdens de World Series tussen de Boston Red Sox en de St. Louis Cardinals.
Aan slag voor Boston is Ted Williams. Wellicht de beste slagman uit de vorige eeuw. Hij was linkshandig en sloeg de bal vaak keihard naar het rechtsveld.
      Manager Lou Boudreau van de Cleveland Indians verzon als wapen deze defensie. Het werd genoemd de Williams Shift.

Ted Williams, die 21 jaar voor Boston speelde,werd er een beetje gek van als dit wapen tegen hem gebruikt werd.
      Een grondbal tussen het eerste en tweede honk komt er op deze manier bijna niet door.
Een hoge bal in het rechtsveld wordt vrijwel zeker een prooi voor de buitenvelders.

En een bal in het linksveld slaan kon hij niet zo goed.

Het had succes.
      St. Louis won de Series met 4-3 en Ted Williams -de laatste speler die in 1941 een slaggemiddelde boven .400 had-, sloeg in zeven wedstrijden maar vijf simpele honkslagen. En niet één
homerun in het rechtsveld. 
      Hij had het bedroevende gemiddelde van .200.

Tegenwoordig wordt de verdediging sporadisch gebruikt.
      Bijvoorbeeld tegen de uitstekende linkshandige hitters David Ortiz en Ryan Howard.
Maar zo extreem als op deze foto kom je het niet vaak tegen.

Ted Williams was ondanks zijn fabelachtige statistieken een weinig succesvolle speler. Hij kwam maar één keer uit in de World Series en faalde toen.
      Zoals hij veel vaker faalde als het er echt om ging. 
John Updike heeft daar een prachtig essay over geschreven, nadat Ted Williams in 1960 zijn laatste wedstrijd had gespeeld.:


Hub Fans Bid Kid Adieu

 

Opruiming 1: Verslaggever te Wenen

Opruiming 2: Verslaggever te Standdaarbuiten

Opruiming 3: Verslaggever te velde

Opruiming 4: Stamping ground Rotterdam 1970

Opruiming 5: De eerste Panorama

Opruiming 6: Een mysterieuze kaart

  

Over Steve Blass;Steve Sax;Chuck Knoblauch, Mark Wohlers, Rick Ankiel & Mackey Sasser

 

         

 

Angst om te gooien

 

Het heet de Steve Blass Disease en staat voor een pitcher, die ineens de grootste moeite heeft om een slagbal te gooien.
     
Een variant is het Steve Sax Syndrome en dat staat voor een infielder, die vrijwel geen bal meer zuiver op een honk kan aangooien.
Een merkwaardige variant is de Mickey Sasser Disease en dat staat voor een catcher, die nauwelijks een bal durft terug te gooien naar zijn werper.
     
Het komt allemaal voor in de Major League, de hoogste afdeling van het Amerikaanse professionele honkbal.

In alle gevallen gaat het om extreme faalangst, die zich vooral voordoet bij routinematige en simpele handelingen, waarbij de speler alle tijd heeft.
      Maar hij gaat nadenken, repeteert de bewegingen die hij moet gaat maken, stelt het uit en gaat nog dieper nadenken.
Het gevolg is dat de speler te laat is, snel moet handelen en daarom steeds dezelfde fouten gaat maken.
      Soms komt een speler er overheen, maar in de meeste gevallen niet.

De ‘ziektegevallen’ zijn ineens weer een item, omdat het boek THE ART of FIELDING van Chad Harbach (Honkbal 72) zo’n waanzinnig succes is.
      Hoofdrolspeler in dit boek is Henry Skrimshander, een collegestudent, die een zeer getalenteerde kortestop is.
De scouts verdringen zich op de tribunes en Henry lijkt voorbestemd om een grootse carrière te maken als honkbalprof. Tot hij volkomen onverwacht een foute aangooi doet, waarbij hij zijn kamergenoot Owen ernstig verwondt.
      Hierna komt het met Henry niet meer goed. Hij blijft fouten maken en is op het laatst zo bang, dat hij niet eens meer durft te gooien.


Er is in het Amerikaanse profhonkbal een aantal spelers, dat lijdt -of heeft geleden- aan deze psychologische aandoening.
      De meest extreme gevallen zijn tweedehonkman Steve Sax met in zijn kielzog tweedehonkman Chuck Knoblauch, werper Steve Blass met zijn volgelingen Mark Wohlers en Rick Ankiel en catcher Mackey Sasser, die nog geen opvolgers heeft.
      Ik zal ze hier bespreken. 

 

Steve Blass (April 1942).

 

Blass, een rechtshandige werper, maakte in 1964 zijn debuut voor de Pittsburg Pirates.
      In 1968 won hij 18 wedstrijden met een ERA (Verdiend Punten Gemiddelde) van 2.12.
Van 1969 tot 1972 won Blass nog eens 60 wedstrijden.
      In dat laatste jaar werd hij gekozen in het All Star-team van de National League.

Zijn hoogtepunt bereikte hij tijdens de World Series van 1971 tegen de Baltimore Orioles.
      Bless gooide twee complete wedstrijden en kreeg in die 18 innings maar twee punten en zeven honkslagen tegen.


En toen -in 1973- ging het helemaal mis.
      Hij gooide in 88 2/3 innings maar liefst 84 keer vier wijd.
Zijn ERA klom tot het zeer hoge 9.81.
      Hij werd teruggezet naar de Minor Leagues, maar ook daar bleef het slecht gaan.
Blass kreeg geen bal meer goed over de plaat en na nog een seizoen afzien en lijden stopte hij er in 1975 mee.

Sinds die tijd heet dit verschijnsel Steve Blass Disease.

 

 

Steve Sax (Januari 1960)


Sax maakte zijn debuut als tweedehonkman in 1981 voor de Los Angeles Dodgers.

Een jaar later werd hij National League Rookie of the year.
      Hij werd vijf keer gekozen voor het All-Star team, had drie seizoenen een slaggemiddelde van meer dan .300 en stal in zijn carrière 444 honken.
      Kapitale cijfers.

 

Maar in 1983 ging het plotseling helemaal mis.
      Hij had de grootste moeite met aangooien naar het eerste honk.
Sax maakte dat seizoen maar liefst 30 fouten, een ongekend hoog aantal.

Toeschouwers achter het eerste honk namen na een aantal wedstrijden een helm mee om zich te beschermen tegen de onbesuisde aanworpen van Sax.
      Zijn probleem werd het Steve Sax Syndrome genoemd.


Hij bleef een paar jaar sukkelen, maar herstelde in 1989 volledig.
      Zijn fielding percentage en het aantal dubbelspelen waarbij hij betrokken was, waren dat jaar het hoogste van de American League.

 

 

Chuck Knoblauch (Juli 1968)

 

Ook Chuck Knoblauch werd Rookie van het jaar.
      Hij speelde toen in de American League voor de Minnesota Twins.
Zijn grootste successen behaalde hij bij dit team tussen 1994 en 1997.
      Hij had slaggemiddeldes van .312, .333 en zelfs .341. In 1997 won hij de Golden Glove als beste tweedehonkman.


Na 1997 ging hij naar de New York Yankees.
      Daar won hij in drie achtereenvolgende jaren de World Series. Maar hij begon ook steeds meer fouten te maken -vooral zijn aangooien op het eerste honk- en aan slag werd het ook veel minder.
      In de zevende en finale wedstrijd van de World Series 2001 werd hij gepasseerd.
Dat was zijn definitieve genadeklap.

Knoblauch ging naar de Kansas City Royals, maar daar ging het nog slechter.
      Hij werd naar het linksveld verbannen, speelde maar in 80 wedstrijden en had het zeer magere slaggemiddelde van .210.

Daarna was er niet één club meer in hem geïnteresseerd.

 

 

Mark Wohlers (Januari 1970)

 

 

Mark Wohlers was een zeer hard gooiende relief-pitcher.
      Eén van de weinigen uit de lange geschiedenis van het Amerikaanse profhonkbal die ballen gooide met een snelheid van meer dan 100 mijl per uur. Hij maakte in 1991 zijn debuut voor de Atlanta Braves.
      In 1995 werd hij closer (een vervangende werper die een kleine voorsprong van zijn team met een ‘save’ tot een goed einde moet brengen).
      Een uitermate belangrijke rol. Hij scoorde in die jaren 97 saves, waaronder de 1-0 overwinning van zijn team in de beslissende zesde wedstrijd van de World series.

In 1996 kwam de ommekeer.
      In game vier van de World Series tegen de New York Yankees kreeg Wohlers een drie run homerun tegen zich. De wedstrijd kantelde en New York won de series. Daarna kwam het niet meer goed met Wohlers.
      Hij leek steeds minder controle over zijn worpen te krijgen. Vaak gooide hij keiharde ballen , die geheel buiten het bereik van de catcher tegen de backstop kwamen. In 1998 gooide hij in 20 1/3 innings maar liefst 33 keer vier wijd. Zijn ERA was 10.18.

      Het jaar daarop kreeg hij toch weer een kans. In twee wedstrijden gooide hij slechts 2/3 inning. Zes keer vier wijd met een meer dan dramatisch ERA van 27.0

      Hij werd nog twee keer geopereerd maar hield het in 2004 definitief voor gezien.

 

 

Rick Ankiel (Juli 1979)

 

Rick Ankiel was een zeer getalenteerde werper, die niet alleen een zeer harde bal kon gooien, maar ook een geweldige curvebal. Hij maakte in 1999 zijn debuut bij de St. Louis Cardinals.
      Toen hij twintig jaar was won hij het jaar daarop 11 wedstrijden en gooide in 30 wedstrijden maar liefst 194 keer drie slag. Ook het jaar daarop ging het goed tot de eerste wedstrijd voor het kampioenschap van de National League tegen Atlanta.
      In de derde inning ging het volledig mis. Hij gooide vier keer vier wijd met liefst vijf wilde worpen. Dat laatste had geen werper meer ’gepresteerd’ sinds 1890.

      Toch mocht hij weer op de heuvel tegen de New York Mets. Maar al in de eerste inning moest hij worden vervangen. Hij had toen twintig ballen gegooid, waarvan er vijf buiten bereik van de catcher tegen de backstop belandden. Ankiel ging terug naar de Minors.
      Zijn werpproblemen bleven ook daar. Sterker; het werd alleen maar erger.

In zijn eerste AAA-wedstrijd gooide hij in 4.1/3 innings 17 keer vier wijd en 12! wilde worpen.

Daarna werd Ankiel omgevormd tor rechtsvelder en slagman.
      Hij keerde in 2007 terug op het hoogste niveau. Rick Ankiel speelt nog steeds. Nu bij de Washington Nationals waar hij een vrij goede slagman is.

 

Mackey Sasser (Augustus 1962)

 

Mackey Sasser was een catcher die in 1987 zijn debuut maakte bij de San Francisco Giants.
      Maar zijn beste jaren waren tussen 1988 en 1992 bij de New York Mets, toen hij backup catcher was achter Hall of Famer Gary Garter.
        Vooral als slagman was hij goed. (Een slaggemiddelde van .307 in 1990).


Sasser had echter een zeer merkwaardige gewoonte.
      Hij durfde de bal nauwelijks terug te gooien naar zijn werper. Hij pompte drie soms vier maal de bal in zijn handschoen voordat hij een slap balletje gooide.
      Zeer merkwaardig, omdat er bij die handeling in feite geen enkele spanning is.
Nog merkwaardiger was het, dat hij bij steelpogingen op het tweede honk de bal wel degelijk hard en feilloos kon aangooien.

De blokkade werd een steeds groter probleem.
      De toeschouwers gingen hardop het aantal pompbewegingen meetellen. En honklopers gingen ervan profiteren.
      Soms stelden zij steelpogingen uit om Sasser onder druk te zetten.

De catcher is nooit van zijn problemen genezen.

 

 

 

Een eerbetoon aan Greg Halman

 

De Seattle Mariners spelen vandaag hun eerste oefenwedstrijd tegen Oakland.
     
De spelers van dit team bevinden zich al een tijdje in Peoria Arizona voor de zogeheten Springtraining ter voorbereiding op het nieuwe seizoen.
Toen zij arriveerden hing er voor iedereen een Oranje T-shirt als eerbetoon aan Greg Halman, de Nederlandse speler die november vorig jaar in Rotterdam door zijn broer werd doodgestoken. Een initiatief van buitenvelder Mike Carp, die een grote vriend van Halman was. 
      Op de achterkant het nummer van Halman en een citaat van Jackie Robinson, de eerste zwarte speler die in de Major League uitkwam.

 

                       

 

Groot talent

Greg Halman was een zeer groot talent. Hij had Antilliaanse roots, maar werd geboren in Haarlem op 26 augustus 1987.
      Al op zestienjarige leeftijd maakte hij zijn debuut voor de Haarlemse hoofdklasser Kinheim. In 2004 tekende hij een contract bij Seattle.
Hij speelde daar een aantal jaren in de Minor Leagues, kwam in 2009 voor het Nederlands team op de World Baseball Classic uit en debuteerde een jaar later in de Major League.
      In totaal speelde hij 44 wedstrijden op het hoogste niveau, waarin hij 2 homeruns sloeg. Halman was pas 24 jaar.
Hij had nog een prachtige carrière voor zich.

 

                     

 

Great Dane

Over die Oranje T-shirts moet ik overigens nog wel iets kwijt.
      Halman had bij de zogeheten Farm-teams van Seattle de bijnaam Great Dane. (Deense Dog). Een medespeler van hem, Brodie Downs, verklaart op Internet dat dit zijn bijnaam was.
      Waarom dat zo was, is mij niet geheel duidelijk. De uitleg van zowel Downs als Mike Carp is dat de T-shirts herinneren aan Halman’s Nederlandse achtergrond. Ik ben bang dat hier naar ‘goed Amerikaans gebruik’ Nederland en Denemarken door elkaar gehaald zijn.

Maar ala. Het is allemaal goed bedoeld.
      Mike Carp en vier andere spelers waren in Nederland bij de uitvaart.
Carp beschouwt Halman als ’zijn broer’ en daarom staat er de tekst: ’Broer voor het leven’.
      Hoewel ook dit een enigszins merkwaardige betekenis krijgt, omdat Greg Halman door zijn eigen broer werd gedood.

 

                          

 

 Kijk HIER naar het eerbetoon en de aankondiging op de Amerikaanse televisie van het drama in Rotterdam

 

 

THE ART of FIELDING

Ik geloof niet dat er ooit zoveel lovende recensies over één boek zijn geschreven als over DE KUNST van het VELDSPEL (THE ART of FIELDING) van de Amerikaanse auteur Chad Harbach. Een paar citaten: 
      Hartverwarmend, fenomenaal, magistraal, gloedvol, een meeslepend verhaal, een literaire sensatie, een meesterwerk, een droom van een boek, het romandebuut van het jaar.
      En dat is -echt waar- niet meer dan een kleine opsomming van alle superlatieven die overal in de VS en sinds kort ook hier zijn verschenen.
      Chad, die tien jaar over zijn boek deed, zei er in tal van interviews zelf ook wel enigszins beduusd van te zijn.

Ik begon uiteraard met grote verwachtingen aan het boek. Ik las het zelfs in één adem uit, maar bleef toch benieuwd wanneer het echt meeslepend, magistraal en fenomenaal zou worden.
      Eerlijk gezegd gebeurde dat niet. Het is een goed boek, jazeker!
Onderhoudend, verrassend, afwisselend. Niets minder maar ook niets meer.

 

Ik las in Nederlandse recensies ook, dat het boek zeer goed vertaald is door Joris Vermeulen. Daar heb ik zo mijn twijfels over.

Een passage:

‘Na hun eerste keer seks hadden ze nooit geen seks meer gehad. Maar die nacht kwam het er niet van. Hij was te moe, te gespannen, had op de veerboot net even te veel pillen geslikt. Uiteindelijk zou die overgang van passie naar huiselijkheid plaatsvinden; een normale, natuurlijke en mogelijk zelfs rustgevende ontwikkeling, maar Schwartz wist zeker dat dit er niet het moment voor was. Pella zou denken dat ze geen seks hadden omdat hij zich zorgen maakte om Henry. Dat was wel het laatste wat hij wilde dat ze dacht, hoe waar het ook was’.

Als u dat hoogstaande literatuur vindt, moet u dat zelf weten, maar het lijkt mij vooral matig tot krom Nederlands.

 

Steve Blass disease

In het boek komt veel honkbal voor. Hoofdrolspeler Henry Skrimshander is een zeer getalenteerde kortestop. Op het veld van het Westish College in Wisconsin verschijnen na een tijdje hordes scouts, die in vervoering raken.
      Henry maakt nooit fouten, stelt zich altijd goed op, kan uit de bewegingen van de slagman opmaken waar de bal gaat komen en stuurt zijn medespelers de goede kant op. Hij lijkt voorbestemd om een grote prof te worden in de Amerikaanse Major league.

      Maar Henry gooit op het moment dat hij het record foutloze wedstrijden gaat breken, een bal volkomen verkeerd en verwondt zijn kamergenoot Owen. Daarna blijft hij fouten maken. Tot hij zó ver komt dat hij een bal niet eens meer durft te gooien en het veld afstapt.
      Henry heeft last van een verschijnsel dat in het Amerikaanse profhonkbal het Steve Sax Syndrome of de Steve Blass Disease wordt genoemd. Een enorme faalangst die zich vooral voordoet bij routinematige handelingen. De speler gaat dan fouten maken door te veel nadenken.

 

Ik las in recensies ook, dat je geen kennis van honkbal voor dit boek nodig hebt.
      Ondermeer
Wim Brands zei dat voor de VPRO-televisie in een overigens goed interview met Chad Harbach.
     
Onzin!.
Als je niets van honkbal weet, begrijp je een aantal essentiële passages niet.


Vertaler Joris Vermeulen heeft hulp ingeroepen voor de vertaling van een aantal honkbalpassages.
      Hij bedankt in het boek Emile van de Louw en Seb Visser voor ’hun speeltechnische en taalkundige assistentie op het vlak van het honkbal’.
Ook dat is enigszins grotesk, want een aantal fragmenten is raar of zelfs volkomen verkeerd vertaald.

 

Een pitcher (honkbalwerper) kan een bal slag of wijd gooien.
    
Slag heet in de VS strike en wijd is ball.
Iemand die in dit verband ball vertaalt met bal in plaats van wijd heeft er dus niets van begrepen.

 

En het volgende stukje is dan volkomen onduidelijk.


‘’Bal één. Bal twee.

‘’Hoe kun je zo’n slagzone nou missen?’’, vroeg Rick.

Bal drie.

Henry wierp een blik richting derde honk om te zien of coach Cox het take sign zou geven.

‘Hij laat hem slaan ’, constateerde hij.


De slagman heeft in deze situatie drie wijd en nul slag (''Drie wijd kaal") en dreigt een vrije loop te krijgen na vier wijd.
     
De coach geeft dan een seintje aan de slagman wat hij moet doen.
‘Take’, betekent hier dat de slagman de bal moet laten gaan.
     
Coach Cox beslist anders en geeft een teken dat de slagman op een goede bal wel degelijk mag slaan.

Ik wil verder niet gaan mierenneuken, maar een slagman tikt geen grondbal af, maakt geen tweehonkslag maar slaat een tweehonkslag, een eerstehonkman staat op zijn honk en niet op de plaat, het begrip inninghelft wordt hier niet gebruikt en ook een éénhonker wordt nooit gehoord.

Trouwens: de vertaling van de oorspronkelijke titel THE ART of FIELDING in DE KUNST van het VELDSPEL is ook weinigzeggend.
      Al moet ik eerlijk toegeven zelf niet te weten hoe je dit in ’t Nederlands zou moeten vertalen.
Alles wat je verzint is een flauw aftreksel van het veelzeggende en sterke THE ART of FIELDING.