Over Steve Blass;Steve Sax;Chuck Knoblauch, Mark Wohlers, Rick Ankiel & Mackey Sasser

 

         

 

Angst om te gooien

 

Het heet de Steve Blass Disease en staat voor een pitcher, die ineens de grootste moeite heeft om een slagbal te gooien.
     
Een variant is het Steve Sax Syndrome en dat staat voor een infielder, die vrijwel geen bal meer zuiver op een honk kan aangooien.
Een merkwaardige variant is de Mickey Sasser Disease en dat staat voor een catcher, die nauwelijks een bal durft terug te gooien naar zijn werper.
     
Het komt allemaal voor in de Major League, de hoogste afdeling van het Amerikaanse professionele honkbal.

In alle gevallen gaat het om extreme faalangst, die zich vooral voordoet bij routinematige en simpele handelingen, waarbij de speler alle tijd heeft.
      Maar hij gaat nadenken, repeteert de bewegingen die hij moet gaat maken, stelt het uit en gaat nog dieper nadenken.
Het gevolg is dat de speler te laat is, snel moet handelen en daarom steeds dezelfde fouten gaat maken.
      Soms komt een speler er overheen, maar in de meeste gevallen niet.

De ‘ziektegevallen’ zijn ineens weer een item, omdat het boek THE ART of FIELDING van Chad Harbach (Honkbal 72) zo’n waanzinnig succes is.
      Hoofdrolspeler in dit boek is Henry Skrimshander, een collegestudent, die een zeer getalenteerde kortestop is.
De scouts verdringen zich op de tribunes en Henry lijkt voorbestemd om een grootse carrière te maken als honkbalprof. Tot hij volkomen onverwacht een foute aangooi doet, waarbij hij zijn kamergenoot Owen ernstig verwondt.
      Hierna komt het met Henry niet meer goed. Hij blijft fouten maken en is op het laatst zo bang, dat hij niet eens meer durft te gooien.


Er is in het Amerikaanse profhonkbal een aantal spelers, dat lijdt -of heeft geleden- aan deze psychologische aandoening.
      De meest extreme gevallen zijn tweedehonkman Steve Sax met in zijn kielzog tweedehonkman Chuck Knoblauch, werper Steve Blass met zijn volgelingen Mark Wohlers en Rick Ankiel en catcher Mackey Sasser, die nog geen opvolgers heeft.
      Ik zal ze hier bespreken. 

 

Steve Blass (April 1942).

 

Blass, een rechtshandige werper, maakte in 1964 zijn debuut voor de Pittsburg Pirates.
      In 1968 won hij 18 wedstrijden met een ERA (Verdiend Punten Gemiddelde) van 2.12.
Van 1969 tot 1972 won Blass nog eens 60 wedstrijden.
      In dat laatste jaar werd hij gekozen in het All Star-team van de National League.

Zijn hoogtepunt bereikte hij tijdens de World Series van 1971 tegen de Baltimore Orioles.
      Bless gooide twee complete wedstrijden en kreeg in die 18 innings maar twee punten en zeven honkslagen tegen.


En toen -in 1973- ging het helemaal mis.
      Hij gooide in 88 2/3 innings maar liefst 84 keer vier wijd.
Zijn ERA klom tot het zeer hoge 9.81.
      Hij werd teruggezet naar de Minor Leagues, maar ook daar bleef het slecht gaan.
Blass kreeg geen bal meer goed over de plaat en na nog een seizoen afzien en lijden stopte hij er in 1975 mee.

Sinds die tijd heet dit verschijnsel Steve Blass Disease.

 

 

Steve Sax (Januari 1960)


Sax maakte zijn debuut als tweedehonkman in 1981 voor de Los Angeles Dodgers.

Een jaar later werd hij National League Rookie of the year.
      Hij werd vijf keer gekozen voor het All-Star team, had drie seizoenen een slaggemiddelde van meer dan .300 en stal in zijn carrière 444 honken.
      Kapitale cijfers.

 

Maar in 1983 ging het plotseling helemaal mis.
      Hij had de grootste moeite met aangooien naar het eerste honk.
Sax maakte dat seizoen maar liefst 30 fouten, een ongekend hoog aantal.

Toeschouwers achter het eerste honk namen na een aantal wedstrijden een helm mee om zich te beschermen tegen de onbesuisde aanworpen van Sax.
      Zijn probleem werd het Steve Sax Syndrome genoemd.


Hij bleef een paar jaar sukkelen, maar herstelde in 1989 volledig.
      Zijn fielding percentage en het aantal dubbelspelen waarbij hij betrokken was, waren dat jaar het hoogste van de American League.

 

 

Chuck Knoblauch (Juli 1968)

 

Ook Chuck Knoblauch werd Rookie van het jaar.
      Hij speelde toen in de American League voor de Minnesota Twins.
Zijn grootste successen behaalde hij bij dit team tussen 1994 en 1997.
      Hij had slaggemiddeldes van .312, .333 en zelfs .341. In 1997 won hij de Golden Glove als beste tweedehonkman.


Na 1997 ging hij naar de New York Yankees.
      Daar won hij in drie achtereenvolgende jaren de World Series. Maar hij begon ook steeds meer fouten te maken -vooral zijn aangooien op het eerste honk- en aan slag werd het ook veel minder.
      In de zevende en finale wedstrijd van de World Series 2001 werd hij gepasseerd.
Dat was zijn definitieve genadeklap.

Knoblauch ging naar de Kansas City Royals, maar daar ging het nog slechter.
      Hij werd naar het linksveld verbannen, speelde maar in 80 wedstrijden en had het zeer magere slaggemiddelde van .210.

Daarna was er niet één club meer in hem geïnteresseerd.

 

 

Mark Wohlers (Januari 1970)

 

 

Mark Wohlers was een zeer hard gooiende relief-pitcher.
      Eén van de weinigen uit de lange geschiedenis van het Amerikaanse profhonkbal die ballen gooide met een snelheid van meer dan 100 mijl per uur. Hij maakte in 1991 zijn debuut voor de Atlanta Braves.
      In 1995 werd hij closer (een vervangende werper die een kleine voorsprong van zijn team met een ‘save’ tot een goed einde moet brengen).
      Een uitermate belangrijke rol. Hij scoorde in die jaren 97 saves, waaronder de 1-0 overwinning van zijn team in de beslissende zesde wedstrijd van de World series.

In 1996 kwam de ommekeer.
      In game vier van de World Series tegen de New York Yankees kreeg Wohlers een drie run homerun tegen zich. De wedstrijd kantelde en New York won de series. Daarna kwam het niet meer goed met Wohlers.
      Hij leek steeds minder controle over zijn worpen te krijgen. Vaak gooide hij keiharde ballen , die geheel buiten het bereik van de catcher tegen de backstop kwamen. In 1998 gooide hij in 20 1/3 innings maar liefst 33 keer vier wijd. Zijn ERA was 10.18.

      Het jaar daarop kreeg hij toch weer een kans. In twee wedstrijden gooide hij slechts 2/3 inning. Zes keer vier wijd met een meer dan dramatisch ERA van 27.0

      Hij werd nog twee keer geopereerd maar hield het in 2004 definitief voor gezien.

 

 

Rick Ankiel (Juli 1979)

 

Rick Ankiel was een zeer getalenteerde werper, die niet alleen een zeer harde bal kon gooien, maar ook een geweldige curvebal. Hij maakte in 1999 zijn debuut bij de St. Louis Cardinals.
      Toen hij twintig jaar was won hij het jaar daarop 11 wedstrijden en gooide in 30 wedstrijden maar liefst 194 keer drie slag. Ook het jaar daarop ging het goed tot de eerste wedstrijd voor het kampioenschap van de National League tegen Atlanta.
      In de derde inning ging het volledig mis. Hij gooide vier keer vier wijd met liefst vijf wilde worpen. Dat laatste had geen werper meer ’gepresteerd’ sinds 1890.

      Toch mocht hij weer op de heuvel tegen de New York Mets. Maar al in de eerste inning moest hij worden vervangen. Hij had toen twintig ballen gegooid, waarvan er vijf buiten bereik van de catcher tegen de backstop belandden. Ankiel ging terug naar de Minors.
      Zijn werpproblemen bleven ook daar. Sterker; het werd alleen maar erger.

In zijn eerste AAA-wedstrijd gooide hij in 4.1/3 innings 17 keer vier wijd en 12! wilde worpen.

Daarna werd Ankiel omgevormd tor rechtsvelder en slagman.
      Hij keerde in 2007 terug op het hoogste niveau. Rick Ankiel speelt nog steeds. Nu bij de Washington Nationals waar hij een vrij goede slagman is.

 

Mackey Sasser (Augustus 1962)

 

Mackey Sasser was een catcher die in 1987 zijn debuut maakte bij de San Francisco Giants.
      Maar zijn beste jaren waren tussen 1988 en 1992 bij de New York Mets, toen hij backup catcher was achter Hall of Famer Gary Garter.
        Vooral als slagman was hij goed. (Een slaggemiddelde van .307 in 1990).


Sasser had echter een zeer merkwaardige gewoonte.
      Hij durfde de bal nauwelijks terug te gooien naar zijn werper. Hij pompte drie soms vier maal de bal in zijn handschoen voordat hij een slap balletje gooide.
      Zeer merkwaardig, omdat er bij die handeling in feite geen enkele spanning is.
Nog merkwaardiger was het, dat hij bij steelpogingen op het tweede honk de bal wel degelijk hard en feilloos kon aangooien.

De blokkade werd een steeds groter probleem.
      De toeschouwers gingen hardop het aantal pompbewegingen meetellen. En honklopers gingen ervan profiteren.
      Soms stelden zij steelpogingen uit om Sasser onder druk te zetten.

De catcher is nooit van zijn problemen genezen.