Te gast

 

Van Groningen naar de Costa de Prata

 


NAZARÉ PORTUGAL


EBBENDE ZEE 

Deborah vindt dit gedichtje toepasselijk:

 

Zij schrijft:

Nazaré is de vissers- annex badplaats bij uitstek van de Costa de Prata, die tot ver buiten de grenzen bekendheid geniet, al is de roem deels gebaseerd op vervlogen tijden.
      Velen vinden Nazaré nog steeds. Het dorp kan in de zomermaanden vol raken met vakantiegangers en dagjesrecreanten.
     
Het dorp leeft van oudsher van de visvangst: makreel, tong, baars, schaaldieren en vooral sardines, en op de grote vaart kabeljauw. Het strandleven is van veel recenter datum. De visserij brengt nog wel brood op de plank, maar nauwelijks beleg en elke bijverdienste is welkom.
      Natuurlijk is een deel van de bevolking overgegaan tot het minder gevaarlijke en rendabeler beroep van winkelier en restauranthouder, maar een aanzienlijk deel heeft zich toch bij zijn traditionele métier gehouden.
      De vele toeristen komen niet alleen voor de strandgenoegens. Sterker nog; de baai van Nazaré is door de woeste branding minder geschikt voor zwemmen en spelevaren.
      Buiten de beschutting van de rots O Sítio in het noorden is zwemmen zelfs een gevaarlijke zaak. Waar toeristen dan wel door aangetrokken worden, is de charme die kleeft aan het vissersleven en de daarmee verbonden folklore.
      Die bezit Nazaré als geen ander.
 

Bron: stedentipsvoortrips.nl

  

Van Buenos Aires naar Valparaiso  



Mijn avonturen in Argentinië en Chili


In Buenos Aires ‘monsterde ik af’ van een Noors schip en besloot om de wereld te gaan verkennen. Ik was nog jong en het avontuur lonkte. Ook kreeg ik nu de kans om Spaans te leren.
      Ik besloot een voettocht te maken dwars door het Zuid-Amerikaans continent, naar Valparaiso in Chili aan de Stille Oceaan. De afstand daar naartoe bedroeg ongeveer 2500 km. Op zak had ik 260 peso, maar het was niet de bedoeling om met dit geld de reis te bekostigen. Dit strookte niet met mijn ideeën over avontuurlijk reizen.
      Voor 8 peso kocht ik een treinkaartje om weg te raken uit het stoffige Buenos Aires, een plaats waarover anders wel veel te vertellen valt. Het is een mooie en interessante stad, maar vooral de vervaarlijke automobilisten zijn een vermelding apart waard.
      Nergens heb ik woestere autoritten gezien en meegemaakt.Mijn haren rezen te berge telkens als een ranke zuiderling de hoeken en bochten op twee wielen nam en, in de spiegel mij observerend, grijnzend om mijn schrik het gaspedaal nog dieper intrapte.

Mijn treinticket bracht me 200 km naar het Westen. Van daar begon het reizen op eigen kracht. Ik besloot lopend verder te trekken. Mijn weinige bagage was in een kleine rugtas gepropt. Het geld, nog ruim 200 peso, had ik goed in mijn kledij verstopt, want de Argentijnse gaucho's of herders konden wel eens hun eigen ideeën over eigendomsrechten hebben.
      Vroeg in de ochtend vertrok ik al lopend langs de spoorweg. Dit was immers de kortste route en het was bovendien niet gezegd dat er overal een gewone weg te vinden zou zijn. Het landschap werd heel eentonig. Zo ver het oog reikte zag je niets dan de open vlakte, en de hemel natuurlijk.
      Hier en daar zag je grote kuddes grazende runderen. Ze waren op geen enkele manier beschermd tegen de spoorweg en je zag dan ook regelmatig kadavers van deze beesten, door een trein vermorzeld.

Na een halve dag lopen was mijn vertrekpunt niets meer dan een schim aan de horizon. Ik wilde eventjes rusten. Gelukkig was er toevallig naast het spoor een klein beekje waar ik water kon halen om thee te zetten. Maar toen ik vuur wou maken kon ik nergens brandstof vinden. Zelfs de dwarsliggers van het spoor waren van ijzer.
      Maar de nood maakt vindingrijk. Er zat niks anders op dan de uitwerpselen van de koeien te verzamelen. Hoe droger hoe beter. Al gauw brandde er een aardig vuurtje en was het theewater in het blikje aan het borrelen.

Voor mij was er, als een rechte streep tot aan de horizon, niets anders te zien dan de spoorbaan. Hier en daar zag je groepjes van vier à vijf hoge bomen . Dit betekende dat daar een rancho of boerderij was. Deze bedrijven kunnen zelfs duizend hectaren groot zijn en het werk gebeurt er tegenwoordig uitsluitend machinaal.

 

PAMPERO

Dat ik niet eens geïnformeerd had over de afstand naar de volgende stad of dorp vond ik nu ineens wel heel stom. Niet dat ik moe was, maar de hemel werd in het westen donker. Een slecht teken in dit seizoen.
      Er is dan een zogenaamde pampero op komst.
      En ......die kwam inderdaad.
Een half uurtje later bevonden de zwarte wolken zich boven mij. Hoewel vroeg in de namiddag, was het bijna helemaal donker. Het werd zo kalm dat een lucifervlammetje niet eens flikkerde. Ik moet bekennen dat ik een beetje bang begon te worden.
      Ik was uitdrukkelijk tegen dit gevaar gewaarschuwd en men had me gezegd dat als een pampero losbarst het zo hard kan regenen dat een man op een vlak stuk grond kan verdrinken. Om niet eens te spreken van de windsnelheden die dan wel 200 kilometer per uur kunnen bedragen.
      In dit soort omstandigheden kan een mens zich zeer eenzaam voelen. Ik keek om me heen om te zien of er nog een andere sukkel in deze sauna was terecht gekomen, maar er was niets te bekennen. Zelfs geen rund. En toch had ik het gevoel dat er zoëven nog een heleboel koeiebeesten in de buurt waren.
      Maar nu zag ik geen levend wezen meer. Ook werd ik zenuwachtig van de stilte in de lucht. Het was nu vrij donker. De hemel was helemaal zwart.
      Ik voelde me angstig. Omdat er niets gebeurde begon ik al te hopen dat de bui over me heen zou trekken. Maar toen barstte het geweld los. Als door een kanon afgevuurd begon het te waaien. Ik kon me niet staande houden en vloog een paar meter de lucht in, waarna de wind me op de grond nog een stukje voort deed tollen. Ik deed geen poging om op te staan, wat ook onmogelijk zou zijn geweest.
      Tenslotte kreeg ik houvast aan de rails van de spoorweg en ik lag nu zo plat als ik kon op de grond in een poging om mijn ademhaling weer normaal te laten worden want ik was haast aan het stikken. Als er nu een trein was aangekomen had ik hem niet gehoord. Het fluitend gesuis en geraas in de lucht was zo hevig dat ik mijn eigen stem niet eens kon horen, zelfs al riep ik uit volle borst.

Het duurde niet lang. Zo plots als het geweld begonnen was, kwam er ook een einde aan. Maar het onweer was hiermee niet afgelopen. Het begon nu net zo hard te regenen als het daarnet waaide. Het regende zo hard dat ik me niet kon bewegen. Ik kon me nauwelijks rechtop houden. Zo’n regenbui had ik nog nooit meegemaakt.
      Ik herinner me niet hoe lang dit alles heeft geduurd, maar naar mijn gevoel was er genoeg water uit de hemel gevallen toen het uiteindelijk allemaal ophield.Ik voelde me erbarmelijk. Het waaide nog wel, niet zoveel als tevoren, maar toch nog wel genoeg om tegen de wind in te moeten leunen als je een stap in voorwaartse richting wilde doen.
      Hoewel de temperatuur helemaal niet laag was begon ik het koud te krijgen in mijn kletsnatte kleren. Van enige vordering voorwaarts was geen sprake want de grond was veranderd in één grote modderpoel waar je op sommige plaatsen wel tot je knieën in kon zakken.
      Tot overmaat van ramp was het al avond geworden en nergens was enige bewoning te zien. Mijn situatie was, eerlijk gezegd, weinig benijdenswaardig.

Hoe zou ik mijn kleren droog krijgen?
      Het enige dat ik kon doen was al het overtollige uitdoen en goed uitwringen. En dan hielpen een paar flinke sprintjes ook om op te warmen.



KLEINE ARME VREEMDELING

Na een tijdje rennen hoorde ik het gepruttel van een motor. Ik keek achterom en zag een lorrie naderen met drie mannen erop. Toen ze bij mij gekomen waren stopten ze en vroegen ze me iets. Ik begreep er niets van, maar was blij dat ze halt hadden gehouden.
      Nu begon er een heel merkwaardig gesprek. Terwijl de drie als uit één mond vragen op me afvuurden probeerde ik naar mijn beste vermogen te antwoorden. 'Pobre gringito' was het enige dat ik begreep, namelijk 'kleine arme vreemdeling'.

Na enige tijd voornamelijk in gebarentaal met elkaar te hebben gecommuniceerd, eindigde de confrontatie zo dat de dresiina weer in beweging kwam maar nu met vier passagiers in plaats van drie. Dit was voor mij een goede zaak want de nacht doorbrengen op de natte, stormachtige prairie zou erg triest geweest zijn zelfs al waren er geen -op wat woelratten na- wilde dieren te bekennen.
      Na een flink uur rijden zagen we voor ons lichten branden.
Spoedig daarop kwamen we bij een station en aan de huizen te oordelen moest dit een stadje zijn van een paar duizend inwoners. Ik wist niet zeker of ik mijn begeleiders een kleine beloning moest geven, want deze levendige Argentijnen zouden misschien makkelijk in bekoring gebracht kunnen worden als ze zouden zien dat een eenzame reiziger zou beschikken over een mooie som geld.
      Ik dankte de mannen dus en wou net weggaan toen plots twee carabinieros ter plaatse verschenen die mij zonder veel poeha voor zich uit begonnen te duwen.

Ik had de pest in omdat ze me naar het politiebureau brachten. Daar begon onmiddellijk een verhoor. Aan het eind van de tafel zat de commissaris die gelijk wou weten of ik een 'pasaporte' had. Ik toonde hem mijn paspoort, waar hij wel niet veel aan gehad zal hebben, want het was eigenlijk een uittreksel van mijn geboorteakte. Maar de man keek zeer ernstig en draaide aan zijn snor.
      Toen vroeg hij of ik geld had. Nu moest ik snel overwegen wat ze met me zouden kunnen doen als ze wisten dat ik geld had. Misschien zouden ze me van een misdaad betichten. Ik geloofde niet dat ze het geld, dat ik bij me had, hadden kunnen vinden en besloot ontkennend te antwoorden.
      Dan maar een nachtje de cel in, want je kan niet in elk land de politie vertrouwen. Daar zit soms ook geboefte tussen.

 

GEVANGENIS

En inderdaad kwam ik in de nor terecht. Bij de bouw hadden ze niet bezuinigd op stenen en cement. Het zag er netjes en modern uit. De deur was één groot metalen traliewerk en daar doorheen kon je goed zien hoe de carabiniero's hun wilde paarden aan het temmen waren. In een groot vuur op de binnenplaats waren ze lamsvlees aan het braden en zittend rond dat vuur gebruikten ze hun avondmaal: vlees, brood en wijn.
      Doordat ik anderen zag eten begon ikzelf ook honger te krijgen. Al spoedig kwam er een oude kreupele man die me een bord met een hele grote portie lamsgebraad bracht.
      De ouwe was heel blij toen hij me zag. Hij sprak en ratelde de hele tijd door en ik kon pas iets terug zeggen toen hij eventjes stopte om adem te halen. De volgende dag kwam ik erachter waarom de ouwe zo blij was met mij.

In de tuin zaten de carabiniero's rond het vuur en dronken maté. Dit is de nationale drank van de Argentijnen. Een klein zilveren bekertje zonder handvat ging van man tot man en om de beurt zogen ze van het groene vocht. Als het bekertje leeg was werd het weer met wat maté en suiker gevuld. Dan werd er heet water in gegoten en het bekertje ging weer rond.
      Eéntje had een gitaar bij zich en een ander een soort accordeon. Samen zongen ze weemoedige en moeilijke melodieën begeleid door de koorzang van de rest van de groep. Het was nu bijna middernacht. Het maanlicht bescheen dit romantisch tafereel. Aan de overkant van het plein was een huis waar door de donkere ramen heen de vrouwen naar het concert keken en luisterden.

En ik zat daar in een verzekerde plaats achter de tralies.

De volgende ochtend werd ik rillend van de kou wakker. Ik had de hele nacht zonder dekens geslapen. De nacht was wel goed verlopen maar 's ochtends was het zo koud dat mijn tanden op elkaar klapperden. Op de binnenplaats stonden zes ezels los.

 

BALKCONCERT  

Het balkconcert dat die beesten weggaven, bestond uit de meest amuzikale klanken die ik ooit heb gehoord. Het leek wel een weksignaal voor de bewoners van het huis want onmiddellijk daarna verschenen er van alle kanten slaperige mensen. Al gauw brandde er weer een vuur in het midden van het plein en daaromheen hurkten de mensen samen om maté te drinken.
      Dezelfde kreupele oude man bracht mij ook een kopje met dat groene vocht. En ik moet zeggen dat het zo in de vroege ochtend helemaal niet slecht smaakte. Na een tijdje kwam een carabiniero de deur van de cel openmaken en leidde mij eruit. Niet naar de vrijheid, zoals ik gedacht had, maar naar een grote paardenstal, waar de oude kreupele al volop bezig was met schoonmaakwerkzaamheden.
      In de grote stal stonden 28 mooie paarden. De carabiniero en de oude man praatten wat met elkaar en toen zei de carabiniero iets tegen mij waaruit ik begreep dat ik moest doen wat de oude mij zou opdragen.

De oude was zeer in zijn schik met mij. Logisch, want hij had er een goede knecht bij gekregen. Hij wees aan en commandeerde. Alle mest moest naar buiten worden geveegd en de boxen van de paarden moesten met water schoon gemaakt worden.
      Ik vond het lopen achter de paarden om een beetje eng want de dieren leken me uitermate onrustig, maar ik heb de hele dag niet één trap gekregen.
Daarna volgde het verzorgen van de paarden. Ze moesten met zeepsop gewassen worden en daarna weer droog gewreven.Ook moesten ze op een bepaalde manier geborsteld en gestreken worden.
      De paarden hadden het naar hun zin, ze spitsten de oren, hinnikten en namen met hun lippen mijn oren beet.Deze tevredenheid amuseerde mij ook. Ik ging zo op in mijn werk dat ik mijn situatie bijna helemaal vergat. Maar warempel, het moet daar toen als paard goed toeven geweest zijn.

Dit duurde vier dagen. Toen waren alle paarden, in totaal meer dan zestig, schoongemaakt. Ze hadden een schoonheidsbehandeling gekregen, waar geen enkele paardenvriend van had kunnen dromen.
      Gedurende deze tijd werd ik goed behandeld. Ik kreeg goed te eten en na de eerste nacht kreeg ik zelfs slaapgerief. Daarna werd ik eenvoudigweg vrij gelaten. Ik was nog niet eens achter de naam van de plaats gekomen tot ik naar het station ging en daar een bord zag waarop stond : La Paz.

Naast het station bevond zich een fonda of herberg die er nogal vervallen uitzag. Daar stapte ik op af. Het was weer avond en er zat een groepje woest uitziende mannen dat aan het drinken was en veel lawaai maakte. Eéntje speelde weemoedige wijsjes op zijn harmonica, een andere tokkelde kronkelige deuntjes op een gitaar.
      Ik had, bij gebrek aan iets anders dat eetbaar leek, wat kleine rimpelige worstjes besteld. Ze werden mij gebracht en toen ik ze begon te eten was het alsof mijn mond in brand stond. Ze waren zó sterk gekruid met chilipeper, dat ik ze weggooide alsof het gloeiende kolen waren. Natuurlijk trok ik de aandacht want je ziet daar niet vaak vlasblonde vreemdelingen die bovendien de taal niet eens spreken.

De flink-besnorde kastelein had mij tijdens het eten in de gaten gehouden en toen hij zag dat ik de worstjes weggooide en met open mond op zoek was naar een fles water schoot hij in een daverende lach en bracht mij een groot glas vruchtenwijn. Nu kwamen ook de anderen bij mij staan, lachen, en me allerlei vragen stellen. De herrie begon me echter al gauw te vervelen en ik verliet het lokaal.

 

GOEDERENWAGON

Het regende en mede daarom sprong ik in één van de lege goederenwagons die daar in een lange rij stonden. Ik dacht na over het vervolg van mijn reis. Moe als ik was viel ik een diepe slaap en toen ik wakker werd was de trein in volle vaart aan het rijden. Buiten regende het hard.
      Ik wist niet eens in welke richting de trein ging. Het was zo donker dat ik de deuropening, waardoor water binnenkwam, niet kon zien. In een hoekje vond ik toch een droge plek en ik bedacht dat ik gewoon pech had als deze trein me terug naar Buenos Aires zou brengen. Maar als de trein naar het westen ging, zat ik goed.

We reden langs vele stationnetjes zonder te stoppen. Pas tegen de ochtend hielden we halt in een klein stadje. Ik sprong onmiddellijk van de trein en liep de stad in. Dat was maar goed ook want toen ik achter me keek zag ik dat twee carabiniero's te paard aan weerszijden van de trein bezig waren alle passagiers te verzamelen.
      Ik was dus niet de enige geweest op die rit. Het had niet veel gescheeld of ik had weer eens als stalknecht dienst moeten doen.

Na informatie ingewonnen te hebben bleek het dat ik in de voorbije nacht 300 km verder westwaarts gekomen was ! Dat was een goede zaak. Ik besloot direct om, als de gelegenheid zich zou voordoen, op dezelfde trein te springen wanneer die zou vertrekken. Het geluk was met mij, want ik kwam onopgemerkt in dezelfde wagon, waar zich niemand anders in bevond. In die trein reed ik de hele dag en de volgende nacht. De ochtend daarop was ik in Mendoza.
      Deze stad ligt pal aan de voet van het Andesgebergte. Naar het Westen toe heb je een grandioos uitzicht; bergtoppen die aan de wolken tippen, bedekt met eeuwige sneeuw en ijs,en zo dichtbij dat je je hoofd naar achteren moet buigen om ze te aanschouwen.

En wie naar het Westen wil, naar Valparaiso in Chili, moet over die bergen heen.

 

BERGSPOORWEG

Hier begint één van de steilste en merkwaardigste bergspoorwegen in de wereld. Door Engelsen aangelegd; klaar in 1912. Eens per week rijden er, alleen in de zomermaanden, treinen, in beide richtingen. De prijs is één peso per km. Wat dus een dure grap is. Door de sneeuw en het ijs is het onmogelijk om het spoor 's winters open te houden. In het gebergte daar wonen geen mensen en er groeit ook niks.
      Waarom werd dat spoor dan aangelegd ?
      Ja !
      Dat is een goeie vraag.
Het antwoord zou ik niet weten. De aanwezigheid van warmwaterbronnen en de natuurlijke kalkstenen brugconstructies zullen hier wel iets mee te maken hebben gehad. Elk jaar komen veel toeristen naar deze fenomenen kijken.

Mendoza is een mooie stad met ongeveer 15.000 inwoners.
      De export van wijn is bijvoorbeeld een belangrijke bron van inkomsten. Op de heuvels worden op grote schaal druiven geteeld. Als je, om de dorst te lessen een glas water vroeg, gaven ze je een glas wijn. Dit is me meer dan eens overkomen.

Op een avond zag ik daar een man die er zo Fins uitzag dat ik persé wilde weten waar hij vandaan kwam. Het gebeurde dan een keertje dat, terwijl ik in een restaurant zat, die man binnen kwam en ook wat te eten bestelde. Het viel me op dat hij de taal vloeiend sprak en de mensen goed kende.
      Ik dacht al dat ik me vergist had tot ik hoorde dat iemand hem 'Finlandaise' noemde. Toen wist ik genoeg, ging naar de man toe en vroeg hem in het Engels naar zijn nationaliteit. En het was toch wel een Fin zeker, uit Viborg. Zijn naam ben ik ondertussen vergeten. Hij bleek al drie jaar als schilder te werken in een werkplaats van de spoorwegen.
      Toen hij van mijn reisplannen hoorde zei hij dat het vergeefse moeite zou zijn om over de bergen een poging te wagen. De afstand naar de eerstvolgende bewoonde plaats in Chili bedroeg meer dan 300 km. Het beste was de spoorweg te volgen maar dan moest wel alle proviand mee, want op die route kon je onderweg geen inkopen doen.
      Tenslotte wou hij weten of ik interesse had in een baan op zijn werkplaats. Hij kon wel iets regelen. Omdat mijn financiën al aardig aan het slinken waren, besloot ik van deze gelegenheid gebruik te maken. Zo kon ik mijn reisbudget weer wat aanvullen.

Op de werkplaats leerde ik een jonge Chileen kennen die daar al een vol jaar had gewerkt en van plan was om binnenkort weer naar huis terug te gaan.Lopend nog wel; over de bergen.
      Hij was dolblij toen ik hem voorstelde om samen te reizen. Omdat ik nu mijn zinnen had gezet op het voortzetten van mijn reis beviel het werk me niet meer. Ik stelde mijn vriend, Americo genaamd, dan ook voor om onmiddellijk te vertrekken, maar dat kon niet want hij verwachtte een brief van zijn broer uitChili.
       We besloten te vertrekken zo gauw die brief was aangekomen.

Ik dacht dat het niet zo lang zou duren, maar de weken gingen voorbij en er kwam niets. Ik had, logischerwijs, gedacht dat de post rechtstreeks over de bergen verstuurd zou worden. Er lag immers toch een spoorweg. Maar dit bleek niet het geval te zijn.
       Ik kwam te weten dat alle post over zee werd gebracht; minstens twee weken varen. En de tijd verstreek maar. Intussen hielden we ons bezig met het bezichtigen van de stad, waar de meeste mensen in lemen hutten woonden. Trams waren er niet en door de straten liepen koeien die blijkbaar door iedereen gemolken konden worden.

 

CABALLERO

Op een dag zag ik twee carabiniero's te paard een gevangene tussen hen in vervoeren; eveneens te paard maar met de handen op de rug gebonden en een strop om de hals. Het andere eind van het touw was in de handen van één van de carabiniero's en de andere bewaker hield het paard van de gevangene vast aan de teugels.
      Mijn vriend vertelde me dat de gevangene een paardendief of 'caballero' was, zoals zo iemand spottend genoemd werd.
Ik heb me laten vertellen dat je in Argentinië minder zwaar wordt gestraft voor doodslag dan voor diefstal. Vooral op paardendiefstal staan zeer strenge straffen. Zelfs levenslang.
Tenslotte kwam de brief aan en we begonnen onmiddellijk met de voorbereidingen voor de reis. We kochten per man vier paar 'alpargatas', zeer lichte schoenen van textiel met een bodem van gevlochten touw. Op deze schoenen is het heel makkelijk lopen.
      Samen kochten we zes kilo gerookt varkensvlees, thee, suiker, hard brood en vier kilo rijst. Overtollige bagage verkochten we of gooiden we weg. Dan, op een ochtend om vijf uur vertrokken we.

Ik had al direct in de gaten dat mijn vriend niet voor het eerst op reis was. Hij wist alles zo te organiseren dat het met hem makkelijk en aangenaam reizen was. Die dag bedroeg de klim niet meer dan 202 meter. Op elk station was namelijk een bord waarop de hoogte ten opzichte van het zeeniveau stond vermeld.
      Tegen de middag zouden we een vuur maken, wat eten en even wat rusten. Ook nu was er in de directe omgeving geen brandstof voor een vuur te bekennen, maar mijn vriend, die ik ondertussen 'Jenkie' was gaan noemen, had tijdens het lopen de hele tijd cactusnaalden geplukt.
      De bedrevenheid waarmee hij dit deed verbaasde mij, want toen ik het ook eens een keertje probeerde, zat mijn hand onder het bloed. Toen ik hem vroeg waarom hij dit deed lachte hij even en zei 'espera quando paramos' wat betekent : 'wacht tot we halt houden'.
      Met behulp van die naalden werd nu de thee gezet. De enige vegetatie hier bestond uit cactusstruiken van een half metertje hoog. 'Jenkie' zei me dat we zelfs die de volgende dag niet eens meer zouden zien.

De nacht brachten we door in de open lucht op 52 km. van Mendoza. Toen ik om me heen keek leek het alsof ik aan het strand was, aan de zee. Als ik naar het Oosten keek dan zag ik een stormachtige oceaan. Keek ik naar het westen dan zag ik de besneeuwde bergtoppen boven de wolken uitsteken.
      Dit was een machtig, onvergetelijk zicht. 'Jenkie' wees me een bergtop aan in het noordwesten, Acongagua genaamd, die groter en majestueuzer boven de andere uitstak. Dit was de hoogste top van Zuid-Amerika. Ze bevond zich op een afstand van honderd kilometer van ons.

 

CACHUTA

De volgende rustplaats, Cachuta, had al van een kilometer afstand mijn aandacht getrokken. Op een bepaald moment zagen we, na een bocht, voor ons een prachtig gebouw van drie etages, gebouwd op een rode rots. Daaromheen bevonden zich verschillende warmwaterbronnen, waarvan er een paar zo heet waren dat er een dichte mist uit opsteeg.
      Hoewel het water van deze bronnen kristalhelder en goed drinkbaar was, te heet weliswaar, was dit toch de oorzaak van de rode kleur van de rotsen. Het gebouw, het enige dat er stond, was tegelijkertijd een hotel en het station van de spoorwegen.
      Aan de andere kant van de spoorbaan bevond zich een half dozijn treinwagons waarvan de wielen waren verwijderd. Hierin woonde het onderhoudspersoneel. Hier was dus een hele 'stad' verstopt in een hoekje van de berg.

We gingen naar de rand van één van de bronnen en gingen erin baden. Het was heerlijk om te zwemmen en te plonzen in water dat minstens even warm was als je lichaamstemperatuur. We wasten onze kleren ook nog in de bron en opgefrist begonnen we aan ons maal.
      Terwijl we daar zaten te eten kwam er een heer bij ons. Het was een Engelsman, die wilde weten of we deel uitmaakten van een wetenschappelijke expeditie. Het verwonderde hem ten zeerste toen hij hoorde dat we enkel voor ons plezier op reis waren, net als hij trouwens, en dat we niet meer bagage en proviand bij ons hadden. Hij ging toen even weg en kwam terug met een dertigtal mensen, waaronder vrouwen en kinderen; deftig volk.
      En daar werd vol verwondering gekeken, zij naar ons en wij naar hen. Er werden foto's van ons genomen en allerlei kinderachtige vragen gesteld. Toen op een bepaalde moment een oude vrouw ons 'arme jongens' vond 'omdat we niet eens paraplu's' bij ons hadden' moest ik toch wel eventjes lachen.

De afstand naar de volgende plaats, genaamd Canjon Amarillo, bedroeg zeventig kilometer. We vertrokken weer vroeg in de ochtend, zoals gewoonlijk. We zagen de hotelgasten al baden in de bronnen die aan de randen voorzien waren van podia en allerlei toestellen. Sommigen van hen riepen naar ons en wuifden ons ten afscheid en wij riepen en wuifden terug.

 

TANDRADBAAN

De helling was nu erg steil. Na ongeveer een kilometer begon een tandradbaan. Ze was een halve voet hoog en liep tussen gewone rails. De baan maakte eerst bochten zodat het soms leek alsof we terug gingen. Dan volgde ze de bedding van een modderige rivier die bruisend stroomde in een diepe kloof.
      'Jenkie' zei dat dit de Rio Blanco, de Witte Rivier was, maar een minder schone naam was ook wel toepasselijk geweest. De oevers van de rivier waren op sommige plaatsen zeer steil. Hier en daar liep de tandradbaan op een paar meter van een steile rotswand die recht uitkwam in het kolkende water, zo'n honderd meter dieper.Een duizelingwekkende ervaring als je er in keek.

Aan drinkwater is in dit gebied van de wereld geen gebrek want met kleine tussenpozen zagen we kleine beekjes, waarover bruggetjes waren gebouwd, die in de rivier uitkwamen. Het water in deze bronnetjes was kristalhelder en zeer fris.

Bij de aanleg van deze spoorweg hebben velen het loodje gelegd. We zagen dan ook op vele plaatsen kleine hoopjes stenen liggen met middenin een eenvoudig houten kruis waar een tekst was ingebrand.
      Eén van die hoopjes moest wel de resten van een vreemdeling bevatten want de tekst in het kruis luidde : 'Memento Mori Aqui duerme Quillermo, muerto 14 julio 1910. Gringo pero buen companero.'

 

INDIANEN

Nu was er ook een verandering merkbaar in de atmosfeer. Hoe hoger we kwamen, hoe dunner en droger de lucht werd. De invloed hiervan was op verschillende manieren merkbaar. Als ik diep inademde voelde ik me fit en licht. Maar 's middags, als de zon het hoogste stond, had ik het heel moeilijk. Daarom liepen we alleen nog maar 's ochtends en 's avonds.

De hete middaguren lagen we in de schaduw van een rotsblok met elkaar te praten.

Op een keer kwamen we drie indianen tegen. Elk van hen had een lama bij zich op wiens rug de bagage vastgebonden was. Deze indianen hadden een zeer bruine huidskleur en zagen er erg slecht uit. Ze hadden ook een heel tengere lichaamsbouw. We probeerden met ze te praten maar ze staarden ons alleen maar met verveelde blikken aan, hoewel ze het Spaans wel machtig zijn. Ik denk dat ze onze vragen wel begrepen hebben. Enig antwoord hebben we echter niet gekregen.
      Mijn vriend vertelde me dat er aan de Argentijnse kant helemaal geen indianen meer zijn, maar in Chili wel. Hij wist me ook te vertellen dat ze ooit een machtig en talrijk volk geweest zijn die een eigen onderwijssysteem hadden en grote steden bouwden om in te wonen. Nu echter zijn ze langzamerhand aan het uitsterven.

Die lama's zijn heel bijzondere dieren. Ze zijn zo groot als een kalf, hebben een lange, hoge hals en een klein hoofd als van een kameel. De haren lijken ook op die van een kameel en komen onder de buik bijna tot aan de grond. Het zijn zeer taaie beesten die dagenlang zonder voedsel kunnen. Daarom zijn ze in het dagelijks leven voor de Indianen onmisbaar.
      Elke Indiaan heeft minstens één, soms wel meerdere van deze nuttige huisdieren. Op reis vervoert de lama de goederen van de indiaan en de melk dient hem als voeding. Als hij gaat slapen in de open lucht, legt hij zich tussen de voor- en achterpoten van het dier en bedekt zichzelf met de lange buikharen. Bij het ontwaken moet hij natuurlijk niet veel moeite doen om bij het ontbijt te komen.

Op een dag toen we weer eens in stilte aan het lopen waren (door het praten werd immers de ademhaling onregelmatig, in de ijle lucht) sloeg mijn kameraad ineens een kruisteken op zijn borst. Ik vroeg naar de reden maar hij antwooordde niet. Tegelijkertijd gingen we langs een bocht en op dat moment greep hij mij bij de arm, stopte met lopen en wees met de vinger voor zich uit. Daar stonden, op ongeveer vijf kilometer afstand, in een effen stuk rots, in onnoemelijk grote letters de woorden gebeiteld :

                                      JESU CRISTO SALVADOR

Die tekst hadden Argentijse monniken in de berg gebeiteld nog vóór de spoorweg was aangelegd. Er liep hier ooit een pad dat door Indianen en reizigers werd gebruikt. De gigantische letters waren ongeveer 10 meter groot en mede door hun witte kleur waren ze al van ver duidelijk te zien.

 

CANJON AMARILLO

Na de nacht onder de sterren te hebben doorgebracht kwamen we in Canjon Amarillo. Deze plaats is als een heel hoog rek. Van de rand van de rots is het immers 600 meter naar de rivier, die zich beneden als een grijsbruine slang kronkelt in het ravijn. Als ik naar beneden keek begon het te duizelen want op sommige plekken had de rivier zich door de flank van de berg gevreten, zodat de rotsoever zich boven de rivier bevond.
      Ter plaatse waren veel arbeiderswoningen en de spoorwegen zullen wel veel werk hebben verschaft. Er waren in ieder geval werkplaatsen en magazijnen van de spoorwegen te zien. Het panorama, in welke windrichting dan ook, was er prachtig. Het begon er op te lijken dat we zo halverwege de heuvelrug waren.
      We bleven er niet lang en gingen al snel weer op pad. In de vroege namiddag hoorden we veel lawaai en gedonder achter ons. Het was een trein. De eerste die we zagen sinds we vier dagen geleden van Mendoza vertrokken waren.
      Hij ging zeer traag met zowel een locomotief aan de voorkant als aan de achterkant. Geketend aan het tandrad hadden ze allebei, op volle kracht stomend, nog moeite om vooruit te komen.

Als we het gewild hadden, dan hadden we ons makkelijk aan de zijkant van de trein kunnen vastgrijpen voor een gratis lift. Maar we vonden het toch beter om dat niet te doen want aan beide uiteinden van de trein stonden twee carabiniero's met geweren en pistolen klaar om zwartreizigers te ontvangen.
      Het hele treinstel bestond maar uit één goederenwagon en drie passagierswagons, die afgeladen vol zaten met reizigers die geboeid naar het landschap keken. Iemand had ons langs de spoorweg opgemerkt en toen begonnen ze met zijn allen naar ons te roepen en te zwaaien, maar door het gesteun van de trein konden we uit hun woorden niets uitmaken. Er waren ook veel toeristen bij die ons al in Cachuta verbaasd hadden aangestaard. Toen de trein was gepasseerd zagen we dat één van de passagiers zijn pet was kwijtgeraakt, omdat dioe naast de spoorweg lag.
      We namen de pet mee en de volgende avond in het plaatsje Puente del Inca, ontmoetten we de eigenaar. Als beloning voor het vinden kregen we van hem twaalf goede Havannasigaren.

 

PUENTE DEL INCA

Puente del Inca betekent 'de brug van de Inca', maar de Indianen hebben met die brug, buiten het gebruik ervan, niet veel te maken, want ze is volledig door de natuur ontworpen en gemaakt. De mensen hebben er alleen stevige brugleuningen op aangebracht.
      Ze loopt over een grote bergrivier, op een steenworp afstand van de spoorweg. Deze rivier heeft zich door de rotsen heen gevreten, waardoor er een mooie brug is onstaan, bijna veertig meter lang en op sommige plaatsen drie meter breed. Aan de andere kant bevindt zich een groot hotel. De enige weg er naar toe is over die brug.

We sliepen naast de spoorbaan, één deken onder, een andere boven ons. De nachten waren erg fris maar merkwaardig genoeg kregen we het pas koud als de ochtend begon te dagen. Dan stonden we op en trokken verder.
      Op een bepaalde ochtend, net voor het opstaan voelde ik duidelijk dat de aarde bewoog. Ik stond onmiddellijk op en mijn vriend keek ook vanonder zijn deken. Weer was er wat beweging met als gevolg dat het blikken kannetje dat op de drie steentjes van het vuurtje was blijven staan omviel.
      Er was geen geluid te horen en ook geen andere tekenen van een aardbeving waren merkbaar. Mijn vriend zei me dat zulke trillingen van de aarde hier dagelijkse kost waren.

Weer hadden we een etappe van 60 kilometer voor de boeg tot het volgende station. Het landschap was woest. Steen en niets dan steen. Aan de randen van de bergrivieren groeiden zelfs geen mossen. Alleen de rivieren boden enige afwisseling in het landschap. Velen waren erg groot en vormden prachtige watervallen, soms wel van honderd meter hoog waarbij het water als een douchestraal in een ravijn stortte.

Het lukte ons die 60 km in één dag af te leggen en 's avonds waren we in een plaatsje genaamd Las Cuevas. Dit is het laatste station aan de Argentijnse kant. Van hier loopt de spoorweg door een tunnel die recht in een duizend meter hoge berg is geboord. De tunnel is meer dan drie kilometer lang en de Chileens-Argentijnse grens zou zich halverwege bevinden.
      Las Cuevas ligt op een klein plateau, waar twee zijrails van de spoorweg uitkomen op de hoofdrail. Ook zijn er hier en daar wat kleine gebouwen. Tegen de muur van een wat groter gebouw hing een bord waarop stond: Gendarmerio Argentino.
      Op de veranda lag een dertigtal carabiniero's en toen er eentje ons gezien had kwam hij naar ons toe en bracht ons naar de anderen. Mijn vriend fungeerde als 'woordvoerder' en probeerde op de regen van vragen te antwoorden.
      Daarna werden we bij de commandante gebracht, die ons de belichaming van de luiheid leek. Hij lag, half gekleed, in zijn bed te roken en deed zelfs geen poging om overeind te komen toen hij ons verhoorde.

 

WERELDOORLOG

Dit speelde zich af in die tijd dat, tijdens de wereldoorlog de Russen Oost-Pruisen binnenvielen (n.v.d.v : augustus 1914). Toen deze commandante te horen kreeg dat ik een Russisch onderdaan was (n.v.d.v : Finland was toen een Groothertogdom van het Russisch tsarenrijk ) begon hij de dapperheid van de Russische soldaten te roemen. Hij deed verder ook heel vriendelijk tegen ons. Hij wou ook weten of we genoeg proviand bij ons hadden en beval een carabiniero ons een goed avondmaal te bereiden.
      Ze brachten ons vers schapenvlees, brood en wijn. Ik begon me net af te vragen waar ze dat verse vlees vandaan hadden maar toen we na het diner, aan de achterkant van het gebouw naar buiten gingen, zagen we een grote omheining van metaaldraad waarbinnen zich twaalf schapen bevonden. In het midden van deze omheining stond een grote hoop geperste hooibalen waar de schapen zich te goed aan deden en waarin wij die nacht hebben doorgebracht als in de schoot van Abraham.

's Ochtends kregen we maté. De carabiniero bracht ons nog wat lamskoteletten en twee lege wijnflessen met uitgeslagen bodem en waarin een kaars was verzonken. Deze lantaarns zouden ons dienst doen in de donkere tunnel.
      We werden er ook attent op gemaakt om, in de tunnel, zeker niet van het voetpad af te wijken want aan weerszijden van de tunnel waren er geulen waar voortdurend water met veel kracht door stroomde.

 

HOOGSTE PUNT

Van de hele weg die we afgelegd hebben is Las Cuevas op ongeveer 4000 meter boven zeeniveau het hoogst gelegen punt geweest.
      Voor we de tunnel ingingen keken nog even om ons heen en het uitzicht was overweldigend. Het ravijn, waar onderin de rivier nu op een flinke beek leek, was hier laag en smal. Maar als je je blik opwaarts richtte dan zag je aan alle kanten besneeuwde bergtoppen. Op sommige plaatsen was de sneeuwgrens slechts honderd meter van ons verwijderd. Het tunnelgat voor ons, leek uitermate klein en zwart.

We wilden voor het voedsel betalen maar dat werd kordaat afgewezen. Na met dankbetuigingen afscheid genomen te hebben gingen we recht de tunnel in. Daar bleek, aan één kant een pad van ongeveer een meter breed te lopen dat voorzien was van een stevige leuning.
      Het gaf een vreemd gevoel dat het langzaam aan steeds minder licht werd. Dan werd het helemaal donker. Om op het pad te kunnen blijven besloten we de flessenkaarsen aan te steken. Doordat de wind de vlammetjes steeds uitblies hebben we er wel een hele doos lucifers voor nodig gehad. Maar als toortsen deden ze het wel goed. Te oordelen aan het luid bruisend geluid dat uit de geulen klonk, zou het niet leuk geweest zijn als je daarin terecht was gekomen. Maar het pad was goed en effen. Het was goed begaanbaar.
      Naar mijn gevoel waren we al een aantal uren aan het lopen, toen het eindelijk weer wat begon te dagen. Kort nadien zagen we ineens het andere einde van de tunnel voor ons. De tunnel was dus toch niet zo recht als ik had gedacht. Dit verwonderde mij ten zeerste, want als ze door een rots hebben moeten boren hadden ze het volgens mij even goed in een rechte lijn kunnen doen.
      Aan de uitgang van de tunnel was een pleintje. Een stationsgebouw was er niet te zien. Er stonden drie kleine, niet gesloten schuurtjes met gereedschap. Op de muur van één ervan stond de plaatsnaam Caracoles met daaronder de vermelding: Republica de Chile.

 

REPUBLICA DE CHILE

We waren dus aan de Chileense kant. Er was geen mens te zien en we zetten onze tocht voort. Rechts zagen we een ravijn dat steeds maar dieper werd en het spoor liep weer als op een rek. De spoorweg was in de flank van de berg geboord zodat er, naast de steile wand van het ravijn, net genoeg plaats voor de rails was.
      We hadden een paar kilometer gelopen toen zich voor ons een grandioos panorama ontvouwde. Aan de rechterkant beneden, heel diep, zagen we een grote, mooie vallei met groene graslanden en andere begroeiing. In de weilanden zagen we runderen en paarden staan, zeer kleintjes weliswaar.
      De afdaling naar die vallei was zo steil dat het leek alsof je met een paar steenworpen de runderen had kunnen doen schrikken. Aan beide kanten van de vallei waren er zeer steile rotswanden en aan één kant zag je een rivier stromen.
      Hier en daar zag je ook wat huizen. Ik vroeg mijn vriend hoe ver het nog naar beneden was. Een kleine twee kilometer, was het antwoord.

Nu begon een steile afdaling. We verlieten de spoorweg en gingen langs een pad naar beneden. In het begin was het pad zo steil dat je af en toe met je handen steun moest zoeken. Soms slingerde het pad langs de flank van de berg en dan ineens ging het weer bijna recht naar beneden.
      Op sommige plaatsen was het pad zo smal dat twee mannen elkaar er amper hadden kunnen passeren en het was er zo diep, dat je eigenlijk niet naar beneden durfde kijken. Op andere plaatsen was het pad zo in de berg gehakt dat het een tunnel leek.

Toen we wat rust namen op een uitstekende rots wees mijn vriend omhoog. Daar zagen we, hoog boven ons, op de spoorweg een trein die met veel inspanning en moeite de berg opging. Heel traag en moeizaam leek ze vooruit te komen. We hoorden geen gehijg of gepuf maar zagen de stoom wel kaarsrecht uit de schoorsteen van de locomotief komen.
      Op mijn vraag waarom we niet meer langs de spoorweg liepen, zoals we gewoon waren te doen, antwoordde mijn vriend dat we door op het pad recht naar beneden te gaan honderd kilometer korter te lopen hadden. Alle voetreizigers doen zo, zei hij erbij. Was ik alleen geweest dan had ik het pad niet eens gezien. Zo onopvallend was het.

 

CONDORS

In de lucht zweefden grote vogels. Met onbewegelijke vleugels maakten ze mooie cirkels. Het waren de machtige condors, die alleen maar hier in Zuid-Amerika voorkomen. Vreemd genoeg had ik er aan de Argentijnse kant niet één gezien. Sommige vogels vlogen dicht langs ons heen als was het om ons in de gaten te houden. Dit vond ik wel beangstigend.
      Mijn vriend wist ook te vertellen dat ze gevaarlijk konden zijn, vooral als ze in de buurt van hun nesten gestoord werden. Ze zouden zelfs een mens kunnen doden. Ze kunnen een schaap beetpakken en ermee de lucht in vliegen. Ze hebben een vuilgrijze snavel en onmiddellijk achter de kop witte veren. Op de hals waren helemaal geen veren te zien. Ik schatte de afstand tussen de vleugeltoppen op ongeveer zes voet.
      Ik wou een steen naar één van de vogels gooien, maar mijn vriend verzocht me met klem om hiervan af te zien. Het had wel eens verkeerd kunnen aflopen op het smalle pad. Een boze condor had ons zeker wel enkele tientallen meters diep kunnen doen vallen. En dat zou het einde van de reis betekenen.

Nu hoorden we ook het gekraai van een haan beneden. Een half uurtje later stonden we op het groene land. Het was leuk om weer wat planten te zien, want de laatste zes dagen hadden we door een steenwoestijn gelopen. Maar de vallei leek toch niet zo groot als die er van boven uitgezien had. Het was alsof je jezelf in een put bevond want overal om ons heen stonden heel hoge bergen.

Spoedig kwamen we bij de oever van de rivier. Daar waren oude vrouwen kleren aan het wassen. Ze nodigden ons uit om in hun 'huis' te komen dat achter grote struiken stond en alleen maar bestond uit leem en takken met een vloer van aangestampte aarde.
      Ze brachten ons wijn in een vieze beker waar we om beurten uit moesten drinken. Ik nam een slok in mijn mond maar toen ik het wou inslikken gutste de wijn mijn neus weer uit. Verbaasd probeerde ik het een tweede keer maar er gebeurde precies hetzelfde. Ik moest met één hand mijn neus dicht houden voor het mij lukte om wat te drinken.
      Volgens mijn vriend kwam dit omdat we zo snel de berg waren afgedaald en was het verschil in luchtdruk de oorzaak van dit verschijnsel. Twee mannen lagen languit op de vloer en voerden een levendig gesprek met ons. Volgens mij hadden ze wat Indianenbloed, maar zoals allen hier van gemengde afkomst beweerden ook zij 'pura castellano' ofwel zuivere Castillianen te zijn.

 

LOS ANDES

De volgende dag kwamen we in een stadje genaamd Los Andes, waar het bergspoor, de 'Ferrocarril Transandino', zijn eindpunt had. Vandaar begon de gewone spoorweg, die ging tot aan de kust. Een stad kon je dit plaatsje nauwelijks noemen want er waren maar drie straten en de huizen waren vuile, kleine van leem en takken gebouwde hutten.
      Schapen, varkens en kippen liepen door de straten. Toen we een keer in een fonda zaten te eten kwam er ineens een grote haan door het raam op de tafel gevlogen, deed zijn plichtplegingen naast mijn bord, kraaide triomfantelijk en vloog langs dezelfde weg weer weg.

In het stadje was een groot hotel voor de toeristen. Daar wisselde ik al mijn Argentijns geld voor Chileens. Ik had 180 peso en na het wisselen waren dat er 360 Chileense geworden. Een behoorlijke som geld dus, hoewel de koopkracht ervan minder is dan van het Argentijns geld.

Ik kwam te weten dat het van hier nog maar zes uur reizen was per trein naar Valparaiso. Die rit kostte slechts 32 peso. Ik besloot mijn reis te eindigen zoals ik haar begonnen was.

Mijn vriend woonde in Santiago, de hoofdstad van Chili, een honderdtal kilometer van Los Andes naar het Zuiden. Het moment van afscheid was dus aangebroken. Nu pas besefte ik wat voor een fijne maat hij was geweest. Hij nodigde mij nog uit om mee naar Santiago te gaan, zodat ik die stad ook eens zou zien. Hij verzekerde mij dat: 'Santiago es el Capital, muy grande, muy elegante'. Maar ik ging toch niet mee, want ik vond dat eigenlijk onnodig.

Ik kocht nieuwe schoenen en nog wat andere benodigdheden. De volgende dag om 12 uur vertrok de trein die mij naar Valparaiso zou brengen. Ik had een derde klas biljet. De trein was afgeladen vol met boeren die allerlei producten van het land bij zich hadden om in de stad te verkopen.
      In elke wagon stond een goed bewapende carabiniero die zijn werk nauwgezet leek te doen. Hij sprak met niemand een woord en hield alles scherp in de gaten.
      In de wagon heerste veel kabaal. Er werd gegeten, gedronken, gedanst en allerlei koopjes gesloten. Er klonk geluid van accordeons en van gitaren en er was zoveel stof en tabaksrook dat ik haast dreigde te stikken.
      We reden door heel mooie en vruchtbare maar toch nog bergachtige gebieden. Plots minderde de trein vaart en reed stroever en gelijkmatiger verder. Ik ging een kijkje nemen op het balkonnetje aan het eind van de wagon en ik zag dat er zich tussen de sporen een tandrad bevond. Zo steil was het nog hier en daar.

 

VINA DEL MAR

De trein stopte in een heleboel kleine steden en laat in de namiddag zagen we plotseling de zee. Dit kwam zo onverwacht, dat het mij overviel. Een half uurtje voor de aankomst in Valparaiso stopte de trein in een plaats genaamd Vina del Mar. Dit was een zeer mooie stad. Ik zag er grote, prachtige villa's, en moderne, effen straten met palmbomen aan de kanten. De rest van het traject reed de trein langs de kust en ik zag de drukte op de stranden van de badende mensen.

Toen we in Valparaiso aankwamen was de stadsverlichting net aangestoken. Ik had geen bagage meer te dragen en ging met fikse tred de stad in op zoek naar een plaats om te overnachten. Het handelscentrum leek al wat uitgestorven maar op een bepaald moment kwam ik in een straat die Calle Blanco heette.
      Hier begon net het nachtleven. Deze straat is dicht bij het strand en vol met cafés, zoals 'Café California', 'Café Tre Kronor', 'Café Stadt Hamburg' en nog vele andere zeemanskroegen. Uit deze cafés klonk, zoals altijd, de drukte en het lawaai die er kenmerkend voor zijn, maar waar ik niet van hield.

Ik bracht de nacht door in een nette fonda en 's ochtends zag ik in de haven een twintigtal grote zeilschepen liggen. Allemaal Duitsers die door de oorlogsomstandigheden niet konden vertrekken.
      Er lag daar ook een kleine Amerikaanse schoener en na een week in Valparaiso vertoefd te hebben kreeg ik daarop een baan, als matroos nog wel. Dit was de eerste keer in mijn leven dat ik aanmonsterde als matroos. Het schip vertrok met een lading hooi naar Iquique en vandaar naar Port Townsend, aan de Stille Oceaan in Noord-Amerika.

Zo kwam er een eind aan mijn tocht door het Zuid-Amerikaanse continent. Deze reis vond ik zo boeiend dat ze voor mijn part wel dubbel zo lang had mogen duren. Maar van de andere kant vond ik het toch leuk om weer op zee te zijn.

Want van de zee krijgt een zeeman niet gauw genoeg.



 Van Sambeek naar Ecuador

 

VLOEDGOLF

En toen werd Samango kwaad en dacht:

 

 

LIEFDESGROT


VISSERS IN ACTIE

 


Van Zuid-Soedan tot ver in Siberië 

 In Oorlog met een IKEA-pakketje

 Op zoek naar de bronnen van de Nijl arriveren wij na een slopende tocht door het onmetelijke Soedd moeras, in het dorp Yeï, een gehucht aan een onverharde weg in het grensgebied van Zuid-Soedan met Kenia, Oeganda en Zaïre.
      We hebben dagenlang tussen de Dinka’s verkeerd, een Afrikaans nomadenvolk, dat leeft van melk vermengd met bloed. We zijn uitgeput, vuil, hongerig en dorstig als we ons melden bij het kantoor van het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen in Yeï, dat verantwoordelijk is voor de opvang van duizenden vluchtelingen in de regio.

Het hoofd van de UNHCR, een Spaanse aristocraat met een markiezenbaardje, bekijkt ons neerbuigend, haalt de neus op en stuurt ons weg – ondanks de aanbevelingsbrieven van de Nederlandse ambassade in Khartoem.
      Nijdig huren wij – veeleisende verslaggevers die al maanden onderweg zijn van Alexandrië naar het hart van Afrika- een kamer in het plaatselijke hotel, tevens bordeel, een verzameling rondavels met rieten dak. Eten is er niet, wel lauw bier, vertelt de uitbater, en de douche wordt door de dames gebruikt als werkruimte.
      Als de avond valt en de douche nog steeds bezet is, rijdt een 4-wheeldrive het terrein op. De UNHCR-vertegenwoordiger nodigt ons, op last van zijn vrouw, zo bekent hij chagrijnig, uit voor de avondmaaltijd.

       ‘Een karig maal,’ waarschuwt zij, een beeldschone Filippijnse, glimlachend. ‘Rijst met vis.’ Het is een arm dorp.
       Zij kookt bij kaarslicht, buiten op het erf, op een primus en inspireert mijn collega tot het schrijven van gedichten bij sterrenlicht.

We halen samen water in de rivier. Ze had, vertelt ze zuchtend als we met koud water in een plastic teiltje de afwas doen, meer van het leven verwacht toen hij, deze edelman uit Aragon, haar ten huwelijk vroeg op de Filippijnen.
      Een kasteel, suggereren wij. Niet deze hut van aangestampt leem. Wij kijken hem bestraffend aan. Hij drinkt mokkend whisky. Er is geen ijs.
Ze heeft een verzoek. Met de diplomatieke koerier is onlangs gearriveerd – per vliegtuig in de hoofdstad Khartoem, toen per boot over de Nijl naar Joeba, en verder landinwaarts met de camion naar Yeï -, een slaapkamerklerenkast. De bruine Ikeadozen liggen op het erf, halfgeopend.

      ‘Mijn man kan geen wijs uit de gebruiksaanwijzigingen,’ bekent ze.
Of wij, in ruil voor het met liefde bereide maar karige maal, de kast in elkaar willen zetten?

Wij doen urenlang galant ons best. Maar helaas, zo blijkt ook na lang zoeken met een kaars op het erf, er ontbreekt een plastic zakje met schroeven en bouten.
      ‘Geen probleem,’ verzekeren wij de Spaanse edelman bij het afscheid. ‘Volgens de instructie, kunt u de ontbrekende onderdelen ophalen bij de dichtstbijzijnde Ikea-vestiging.
      Waarschijnlijk in Genève.’

 

29 april 1988 (9 uur 13) ; een historisch moment


Image  
 Door PETER FLIK  
Op achttien minuten na twintig jaar geleden

 

De Moderne mens


Tekst voor Cor Galis in het VPRO-radioprogramma Het Gebouw van 29  april 1988.

 

P.S.

       Peter Flik schrijft met regelmatig bijdrages voor mijn blog. Hij noemt dat  Photosophieën. 

 

Klik HIER voor alle Photosophieën