Reizen (518)



Eiland van de superrijken


(Door Rolf Weijburg)

Vanaf Mustique varen we zuidwaarts langs Petit Mustique, Savan en Petit Canouan. Fregatvogels jagen achter keerkringvogels aan om ze hun prooi af te pikken. Een enorme school vissen kleurt het water zilver. In de verte ligt het markante silhouet van Canouan, met de puntige Mount Royal als een baken in het noorden van het eiland.
      We zeilen langs de dorre oostkust van het heuvelachtige eiland, prachtige stranden schitterden fel wit achter turquoise lagunes. Om de zuidpunt bij Glossy Hill en dan de fraaie, hoefijzervormige Charlestown Baai in, waar we voor anker gaan. Canouan is met een bevolking van 1200 na Bequia (5000) en Union Island (2500) het derde bewoonde eiland van de Grenadines van Saint Vincent.


Charlestown

Het hoofdplaatsje, Charlestown, ligt tegen de flanken van de heuvels achter Charlestownbaai. Het was een plaatsje met wat rommelig door elkaar geplaatste huisjes dat er uitzag alsof het niet echt als dorp gegroeid was, maar daar gewoon maar op een goeie dag in één keer was neergekwakt.
      Er waren een aantal kerkjes (Saint Michaëls Church, All Angels Church - het barst van de kerken in de Cariben -),en wat kleine winkeltjes die vaak ook tegelijkertijd als barretjes fungeerden. Het postkantoortje was gesloten omdat de postbeambte met spoed naar de kerk moest.


Queen Conch

De Queen Conch, de grote schelp van de roze vleugelhoornslak, is in het dorp alom tegenwoordig. Het vlees van de slakken, lambi, wordt hier veelvuldig gegeten. De enorme schelpen worden gebruikt als ornamenten of opgepoetst en verkocht aan toeristen, maar meestal gooit men ze nadat de slakken zijn verwijderd, gewoon weg. Op bepaalde strandjes liggen bergen oude schelpen.


Green Heron

Verder naar het zuidwesten lag een klein vliegveldje waar maar weinig gebeurde. Er stonden een paar nooit afgebouwde kapitale villa’s te verpieteren tegen de dorre heuvels. Nee, Canouan kon in 2004, ondanks zijn prachtige stranden, niet echt voldoen aan het paradijselijke imago dat men over het algemeen van een Caraïbisch eiland heeft.
      Bovendien vond ik bij een klein moeras de Green Heron, een vreemde, niet groene, kwakachtige vogel die ineengedoken en steels langs de waterkant sloop op jacht naar vis. De bewoners noemden het beest de Water Witch, wat ook al niet hielp.

      In de jaren zeventig verrees aan de mooie Glossy Bay in het uiterste zuidwesten een resorthotel dat, omdat er anders geen klanten zouden komen, ook maar een vliegveldje had laten aanleggen.
      Later opende ook het Tamarind Hotel op het strand van Charlestown Bay zijn deuren. Het eiland werd opengelegd, waren de veelbelovende kreten, maar in de praktijk veranderde er maar bar weinig voor de eilandbewoners die tot in de 21ste eeuw grotendeels verstoken bleven van bijvoorbeeld elektriciteit.

Antonio Saladino

Aan het begin van deze eeuw liet de Italiaans-Zwitserse ondernemer Antonio Saladino, die aanvankelijk land had gekocht op het noordelijker gelegen Mustique, zijn oog vallen op het noordelijk deel van Canouan. Het gebied van glooiende heuvels rondom Mount Royal - met 260 meter het hoogste punt van Canouan - dat ongeveer één derde van het hele eiland besloeg, omvatte een aantal fantastische beschutte stranden grenzend aan het Canouan Coral Reef National Park, waar in een door een rif beschermde lagune de bevoorrechte toerist naar hartenlust zou kunnen duiken en snorkelen tussen het veelkleurige koraal en de ontelbare tropische vissen.

Resort   
Hier bouwde de rijke Zwitser een super luxueus vijf sterren resorthotel, Pink Sands (meer dan 2000 dollar per kamer per nacht).
      Talloze investeerders wist Saladino aan te trekken om het resort uit te breiden.

Zo kwam er een zwembad van maar liefst 1200 vierkante meter en investeerde ene Donald Trump miljoenen in het exclusieve Casino Monte Carlo Villa en de ontwikkeling van een 18 holes golfbaan die steevast ieder jaar in de top tien van beste/mooiste golfbanen ter wereld zou gaan figureren.
      Later werd er een Spa aan het complex toegevoegd, kreeg het eiland een marina, vestigde de grootste jacht-verhuurder van de Cariben, The Moorings, er een verhuur basis en werd het vliegveldje dusdanig uitgebreid dat er nu 737’s kunnen landen.

Honderden miljoenen heeft het allemaal gekost. Canouan is van een onbekend backwater in luttele jaren opgestuwd tot een eiland voor de superrijken, of, zoals ik in een advertentie las:

      “The Island where billionaires go to escape millionaires”.

Saladino heeft inmiddels zijn resort verkocht en daarna is het weer doorverkocht, en nog eens. Trump is uitgekocht. Waarschijnlijk heeft iedereen veel winst gemaakt.
      Er is vast ook wel een aantal voordeeltjes geweest voor de lokale bevolking. Elektriciteit voor iedereen bijvoorbeeld, maar of iedereen nu wel zo blij is met dat exclusieve toerisme durf ik te betwijfelen.

Mayreau

We vertrokken en staken de 10 kilometer lange zeestraat over naar het volgende eiland: Mayreau.

(Nu ik dit zo opschrijf schiet het me te binnen dat ik ooit bevriend was met de Franse zangeres Isabelle Mayereau, zou zij iets met het eiland van doen hebben?)

Een fijne bries stuwde ons met grootzeil en fok vooruit en we ankerden in Saline Bay in het zuidwesten van dit kleine eiland dat met nog geen 300 inwoners het dunst bevolkt is van de Grenadines van Saint Vincent.
      Er was slechts één hotel op dit eiland, het redelijk low-profile Salt Whistle Bay Hotel aan de gelijknamige baai in het noorden.

Toen we bij het verlaten strand van Saline Bay aankwamen en de dinghy ver genoeg het zand hadden opgetrokken, zagen we tegen de struiken aan honderden tafels en stoelen liggen. Er stonden ook wat barbecue’s bij. Ook Mayreau ontving, ondanks de afwezigheid van grote hotels, blijkbaar grote groepen toeristen, waarschijnlijk van cruiseschepen.
      We liepen een lage heuvel over en kwamen bij een zoutmeer waar in vroeger tijden zout gewonnen werd en geëxporteerd naar andere eilanden. We liepen over een pad door het droge struikgewas en kwamen bij een lang, smal strand aan de oostkust dat bezaaid lag met waaierkoraal. Het pad liep omhoog naar het kleine dorp zonder naam maar met twee kerken. Aan alle kanten ontvouwden zich hier spectaculaire uitzichten over de Caribbean met Canouan in het noorden, de Tobago Cays in het oosten en het grillige silhouet van Union Island in het zuiden.

Langs een klein begraafplaatsje daalden we af tot aan Salt Whistle Bay dat vol begon te lopen met jachten.
      Het geluid van ratelende ankerkettingen kon je vanaf de heuvels al horen.

We dronken een biertje op het terras van het hotel terwijl een nieuwsgierig zwart vogeltje met fel gele kraaloogjes op het tafeltje tussen de bierflesjes heen en weer hipte. Toen het wegvloog draaide het zijn staart enkele malen een kwartslag van horizontaal naar verticaal en weer terug.
      Dat heb ik nog nooit een vogel zien doen.

's Avonds bezochten we de lawaaierige uitspanning van Robert Righteous and the Youths in het dorp zonder naam. Net als op de meeste andere Grenadines was drinkwater ook op Mayreau een probleem. Regenwater werd er opgevangen in een drietal waterbassins en als het onvoldoende had geregend sprong een tanker vanuit Saint Vincent (want daar regent het extreem veel) bij.

      Maar bij Robert Righteous was drinkwater helemaal niet nodig. Terwijl Robert uitbundig een aantal Fransen vermaakte op de dansvloer had iedereen aan bier en rum genoeg.


 

 

 

 

 

Rolf Weijburg's Atlas van de 25 kleinste landen in de wereld

 KliHIER voor alle afleveringen

 

 






The Billionaire’s Island


(Door Rolf Weijburg)

Saint Vincent en the Grenadines is het op elf na kleinste land ter wereld en hoewel de eilandketen The Grenadines slechts ongeveer een achtste van het 390 vierkante kilometer grote land bestrijken, zijn ze toeristisch verreweg het meest in trek. Voor “de gewone toerist” misschien een onbekende bestemming, maar onder zeilers genieten ze, vanwege hun schoonheid en ideale bevaarbaarheid, enorme populariteit.
      De paradijselijke baaien en baaitjes op de meeste eilanden liggen in het hoogseizoen dan ook vol met zeiljachten.
We voeren het drukke Admiralty Bay uit, om de westpunt van Bequia heen en draaiden de dubbele neus van de catamaran “Icaros” richting Mustique.

Onderweg probeerden we met de dinghy op het vlak bij Bequia gelegen Petit Nevis aan land te gaan, maar door de flinke golfslag lukte dat niet. Jammer, want op het eilandje zijn nog resten van een walvisstation te zien. Er liggen ook nog veel walvisbotten, hoewel het merendeel in de jaren zestig is weggehaald door de bewoners en bouwers van Moonhole, een kleine kluizenaarsgemeenschap op het uiterste zuidwestelijke puntje van Bequia.
      Daar had een uit New York afkomstig gepensioneerd echtpaar zich teruggetrokken om samen met enkele geloofsgenoten en lokale ambachtslieden met lokaal hout en keien, walvisbotten en allerlei aangespoeld materiaal enkele uiterst experimentele woningen te bouwen. Eerst onder een grote natuurlijke rotsboog, maar later ook tegen de hellingen erachter. De commune leefde er enkele jaren in afzondering, maar tegenwoordig is de kleine nederzetting een zogenaamd eco-resort.
      Het was vanaf zee goed te zien.

In een goed uur staken we over naar Mustique. Een klein bootje begeleidde ons naar een ankerbal in de prachtige Brittannia Bay, waar we aanlegden.
      Er lagen hier beduidend minder jachten voor anker dan we bij Bequia hadden gezien.
Voor ons trok een smal strand onder hoge palmen langs de kust. Iets naar het noorden zagen we het grote overdekte houten terras van het wereldberoemde Basil’s Bar & Restaurant dat de zachte branding overkapte.
      Dit was één van de drie bars en één van de twee restaurants die het eiland rijk was. Er waren twee zeer luxe hotels op het eiland (bij elkaar goed voor 25 kamers) en er was een piepklein dorpje, Lovell Village, dat slechts een paar honderd inwoners telde. Een eindje voorbij Basil’s stak een aanlegsteiger waar eens in de zoveel dagen de Inter-Island Ferry aanmeerde, het kraakheldere water in. Het eiland had ook een klein vliegveld waar een paar keer per dag vliegtuigjes uit Barbados en enkele andere eilanden landden.

Waarom zoveel voorzieningen voor een eiland met slechts een paar honderd inwoners?
      Wel, als ik u zeg dat het weelderig begroeide, met prachtige stranden omgeven Mustique als bijnaam “The Billionaire’s Island” heeft, dan voelt u de bui al hangen.
      Het ongeveer 5 bij 2,5 kilometer metende Mustique werd in 1958 gekocht (voor 45000 Pond) door de rijke Britse aristocraat en ondernemer Colin Tennant, later Lord Glenconner, die het eiland wilde ontwikkelen tot een exclusieve hideaway voor zijn rijke en adellijke vrienden. Hij plantte het eiland vol palm- en fruitbomen en bouwde een compleet nieuw en keurig dorp voor de oorspronkelijke bewoners. Toen het Koninklijk jacht Brittania in 1960 op zijn Caribische tour ter gelegenheid van het huwelijk van Prinses Margaret en Lord Snowdon Mustique aandeed, bood Tennant de prinses, met wie hij goed bevriend was, als huwelijksgeschenk een stuk land op het eiland aan, waarop zij haar eigen vakantievilla mocht bouwen.
      Dat huis, “Les Jolies Eaux”, staat er inmiddels sinds 1969 op een schiereiland aan de zuidkust. De prinses, die wel van een partijtje hield, kwam er vaak, hield er grote feesten, ontving en relaxte er. Na haar overlijden in 2002 bleef het enige tijd ongebruikt, maar nu kan je de villa voor zo’n 30.000 dollar per week huren.

Colin Tennant

Door de jaren heen vonden allerlei andere beroemdheden, adellijken en magnaten de weg naar Mustique en inmiddels staan er 110 villa’s verspreid over de heuvels en langs de kusten van het idyllische eiland. De één nog extravaganter dan de ander. Zo’n beetje iedere bouwstijl is er terug te vinden, variërend van Caribische gingerbreadhouses, Franse chateaux en Veneziaanse palazzi tot kapitale villa’s in Balinese, Marokkaanse of Japanse stijl. Het zijn follies waar je écht in kan wonen.
      Stuk voor stuk imposante bouwwerken die voor het overgrote deel van het jaar leeg staan of voor viernullenbedragen verhuurd worden (inclusief personeel uiteraard). De eigenaren, waaronder Mick Jagger, wijlen David Bowie, Tommy Hilfiger, Shania Twain en Bryan Adams, komen er slechts enkele weken per jaar.

      Om financiële redenen was Colin Tennant in 1976 min of meer gedwongen het eiland over te dragen aan de nieuw opgezette Mustique Company waarin alle villa-eigenaren zich hadden verenigd. Tennant verliet het eiland en stierf in 2010 op het naburige Saint Lucia.

      Zijn standbeeld blijft uitkijken over Mustique.

De Mustique Company regeert nu over het eiland. Alle huizen en gebouwen, anders dan de villa’s van de jetset, zijn eigendom van de Company. De oorspronkelijke bewoners die bij elkaar in het dorpje Lovell wonen betalen geen huur. Hun kinderen mogen gratis naar de basisschool, het enige onderwijs op Mustique. 

      Later is er gegarandeerd werk voor ze op het eiland. De Company onderhoudt voorts de wegen, stelt algemene regels op, zorgt voor security, harkt de stranden aan, exploiteert de ankerballen in Brittania Bay , etc. etc. Mustique geeft zelfs, zij het zeer sporadisch, zijn eigen postzegels uit.

 

 Kaartje


Mules

Het eiland is als een apart landje uitsluitend voor de Rich & Famous, een afgeschermde speeltuin met hoog Disneylandgehalte waar The Company over waakt.     
        Het eerste dat opviel toen ik er aan land stapte was het verkeer. Dat was er haast niet, maar als er dan iets gemotoriseerds over de keurige asfaltweggetjes langstrok, waren het van die elektrische golfkarretjes, van het merk Mule.
      Afgezien van een enkele vrachtwagen of bestelbus van The Company, waren dit de enige auto’s op het eiland, andere waren verboden. Er waren geen stoplichten of verkeersborden.

Ik liep Basil’s Bar binnen en bestelde op het terras een cappuccino. Voor een zo gerenommeerde en wereldberoemde tent als dit vond ik het er eigenlijk niet zo bijzonder, een beetje sleets zelfs, uitzien. Maar je zat er heerlijk, dat moet gezegd.
      Een eindje verderop stonden tussen uitbundig bloeiende frangipani’s en bougainvillea twee gingerbread huisjes die zó uit Disneyland hadden kunnen komen. De een was een bakkerij, de ander een souvenirwinkeltje.

Door lopend langs de kust een kleine heuvel op kwam ik bij het dorpje Lovell, de enige nederzetting op het eiland, een aantal kleine, goed onderhouden huisjes rondom een lus aan het einde van de weg.
      Ik slenterde verder het eiland over. De weggetjes kronkelden netjes tussen de heuvels door langs keurig bijgesnoeid bos, aangeharkte perkjes en strak gemaaid gras. Vogeltjes kwetterden precies zoals het hoorde en qua wildlife was er nog de roodpotige landschildpad, een beschermde diersoort en troeteldier van het eiland - ergens staat zelfs een klein standbeeld van twee copulerende schildpadden - dat voorrang heeft als het de weg oversteekt.

Hier en daar doemden uitspattingen van overdreven architectonisch optimisme op achter pompeus bewerkt hekwerk, lange muren of hoge heggen. Af en toe schitterde het blauw van een zwembad tussen de palmbomen door.
      Ik kwam bij het kleine vliegveldje. Hoewel de huiseigenaren van Mustique waarschijnlijk allemaal wel een eigen privé jet hadden, konden en mochten ze die hier vanwege ruimtegebrek niet parkeren (overigens is er ook geen plek waar je je megajacht kwijt kunt). Er stond één klein vliegtuigje van Grenadine Air dat net was aangekomen. In het postkantoortje dat tegenover de terminal stond kocht ik een aantal Mustique postzegels.
      Later liep ik langs een klein binnenmeer vol watervogels aan de westkust en kwam terecht op het strand van Lagoon Beach aan de zuidkust. In de schaduw van de wuivende palmen stonden talloze mooie houten bankjes keurig in gelid in het zand, maar er zat niemand op. Er was niemand op het strand, alleen drie mannen die met rookgeweren bezig waren muggen en zandvliegen te vernietigen.

Want Mustique moet schoon!

 

 

Rolf Weijburg's Atlas van de 25 kleinste landen in de wereld

 KliHIER voor alle afleveringen

 

 

 

 

 

‘’Mijn man is een beetje een klootzak’’

Het was in het najaar van 1994. Ik zat aan boord van een VARIG-toestel op weg van Amsterdam naar Rio de Janeiro in Brazilië. Vorstelijk op de eerste rij van de Businessclass. Als je namelijk met deze maatschappij vloog en je boekte een kamer in het Rio Palace Hotel aan Copacabana werd je geüpgraded. 
      Naast mij zat Mariah met een wiegje op haar schoot. De baby van drie maanden krijste en had een vieze luier. 
Mariah gaf mij het wiegje en probeerde het kind te laten ophouden met schreeuwen, terwijl ze tegelijk een schone luier probeerde om te doen. Dat lukte niet zo best. En het werd nog problematischer toen het toestel vertrok en de veiligheidsgordels om moesten. Ze brabbelde wat in het Portugees. Het leken mij intense vloeken.  

Als de baby eindelijk een beetje rustig is, kijkt ze me aan en zegt in het Nederlands: ‘’Weet je hoe dat komt. Het was een zware bevalling. Heel zwaar”.
En dan gaat ze staccato door zonder dat ik wat hoef te vragen.
‘’Ik had zwangerschapsvergiftiging. Heb drie maanden plat op bed gelegen. Ik kon bijna niets. Van alles afhankelijk. En ook de bevalling ging moeizaam. Ik heb er alles bij elkaar zo’n 20 uur over gedaan. Soms een wee, dan weer niet. Dat was in het ziekenhuis, want ik kon natuurlijk niet thuis bevallen. Dat had ik overigens toch niet gewild. Bij ons thuis is dat niet de gewoonte.”

Mariah is een Braziliaanse. Maar ze is getrouwd met een Hollander en woont al tien jaar in Nederland.
Ze spreekt vrijwel accentloos Nederlands. “Maar ik verlangde altijd naar Brazilië. Weet je; Ik heb tien jaar constant heimwee gehad. Constant’’.
      En dan komt het.
‘’Mijn man begrijpt daar niets van. Hij wil er ook niets van begrijpen. Weet je, Het is een beetje een klootzak’’.

Zo!
      Dat is een hele ontboezeming tegen een onbekende.  

Het gebeurt mij vaker in de lucht. Anonimiteit, een gebrek aan gêne, een soort zekerheid dat je elkaar nooit meer tegenkomt, aandrang om een last kwijt te raken, roekeloosheid vanwege de hoogte; ademgebrek, laisser-faire; ik weet het allemaal niet, maar het gebeurt me te vaak om toevallig te zijn.

We hebben nog zo’n twaalf uur te gaan inclusief een stop in Lissabon. Dat kan een gezellige tocht worden.

Weer hoef ik niets te vragen.
      ‘’Toen ik plat op bed lag ging hij vreemd. Niet één keer, maar voortdurend. En niet met één vrouw, maar met meerderen. Ik wist dat gewoon. En toen ik ernaar vroeg, bekende hij het grif. En weet je waarom?  Omdat ik uit Brazilië kom. Braziliaanse mannen gaan namelijk altijd vreemd. Dus ik was daaraan gewend. Zei hij. Dat zei hij echt. Ik lig plat op bed, kan vrijwel niets en moet dan accepteren dat hij dat soort dingen doet’’.

‘’Je begrijpt dat we ruzie kregen na de bevalling. En niet zo’n beetje ook. En toen besloten we om een tijdje uit elkaar te gaan. Ik ga nu naar mijn ouders in Belo Horizonte. Ze hebben dat kind nog nooit gezien.  En daarna zie ik het allemaal wel.
      Ik ben fotograaf. Kan alles aanpakken. Trouwreportages maken, portretfoto’s, maar ook persfoto’s. En ik kan ook als cameravrouw mee met T.V.-ploegen. Ik heb nog steeds contacten in Brazilië. En wie weet: als het me bevalt zoekt die klootzak het maar uit. Dan moet hij maar naar Brazilië komen, Weet hij ook eens hoe het is om in een ander land te wonen”.

Ze neemt een korte pauze. Drinkt een glaasje wijn en neemt een nootje. Kijkt me even aan en gaat weer door:
      ‘’Denk nou niet dat het me in Nederland niet bevalt. Denk dat vooral niet. In al die jaren ben ik veel dingen gaan waarderen. Een zekere regelmaat, je weet waar je aan toe bent. Mensen zijn
tolerant en als buitenlandse heb ik nooit iets van onverdraagzaamheid laat staan discriminatie ervaren. Brazilië is in vrijwel alle opzichten anders. Je kunt toch van allebei houden? Of vind je van niet?”

‘’Ik denk het wel Mariah. Maar dat weet ik niet zeker. Ik heb wel veel gereisd, maar nooit in een ander land gewoond. En dat lijkt me wel nodig om daar een oordeel over te hebben’’.
      ’Kijk’’, zegt ze. ‘’Dat bevalt me nou aan jullie. Eerlijk een mening geven en niet meepraten met iemand. Zullen we dan nog maar een wijntje nemen en toosten op de toekomst?’’


Ontmoetingen in de lucht:

1. Jevgeni, een Oezbeek
2. Mira, een Zuid-Afrikaanse
3. Harald, een Noor
4. Ilse, een Vlaamse
5. Jolande, een Hollandse
6. Joe, een Samoaan
7. Nor, een Singapore-girl
8. Mariah, een Braziliaanse

 

Ontmoetingen in de open lucht:

1. De kapitein, een Montenegrijn
2. Salomon, een Mozambikaan
3. Meri-Tuuli, een Finse 
4. Lama Tsultrim, een Bhutanees
5. De viskoopster, een Malta-ganger
6. Marco, een Boliviaan
7. Dominee Kiss, een Hongaar in Roemenië
8. Mevr. Sobolovic, een Joegoslavische
9. Uncle Basil, een indiaan in Guyana
10: Boris, een Siberiër
11: Mr. Omar, een Soedanees
12: Arvid, een Gotlander
13: Mr. T.F. Keohane Jr.,een Yank
14: Stefan, een Tovenaar
15: De Museumdirecteur, een Mauritiaan
16: Godfrey, een Zimbabwaan
17: Bassam Abu Sharif, een Palestijn
18: De oude schilder, een Cypriotische
19: Lucky, een hond te Lesotho 
20: Mulu, een Eritreeër 
21: De dierenarts, een Belg 
22: De taxichauffeur, een Egyptenaar 
23: De uitbater, een Bosniër
24: Piia, een Estlandse 
25; De wapendrager, een kolonist op de Westbank
26: De pizzakoerier, een Geluidsliefhebber 
27: Sigurd, een IJslander 
28: De opvarende, een Helsinki-ganger
29: De luitenant-kolonel, een militair in Mozambique 
30: Stan Aerts, een veehouder in een Schierenclave
31: De Jilkiankans, een familie in Kirgizië
32: Brigita, een Letse 
33: De intrigant, een Engelsman in Griekenland

 

 

 

Zomer 1982

De beste akoestiek ter wereld

 

HET IS ECHT WAAR 

Mijn kinderen Babette en Rutger, die in 1982 resp. dertien en twaalf jaar oud zijn willen dat natuurlijk uitproberen. Rutger en ik sluiten ons op het toneel aan bij talrijke wachtenden, die ook een reisboek gelezen hebben. Er staat namelijk een enorme bak met afgebrande lucifers.
      Mijn vrouw Heleen en Babette gaan boven zitten.
      Als we eindelijk aan de beurt zijn en ook een lucifer hebben afgestreken, gaan boven de duimen omhoog. Het is echt waar. Ze hebben het gehoord. 

Een Engelsman, die ons geamuseerd aankijkt, begint een gesprekje. Leuk zo’n theater en leuk die akoestiek. Leuk ook voor al die toeristen, ‘maar, zegt hij ’iedereen laat zich hier in de maling nemen’.
      ‘Hoezo?’, roep ik een beetje verontwaardigd.
      ’Ze hebben het daar boven echt gehoord.
      Die akoestiek is fantastisch’.

      ‘Nep’, zegt de Engelsman.
      ‘Allemaal nep’.
      Kijk maar eens naar boven. Daar: achter die uitstulpingen bevinden zich allemaal  microfoons en luidsprekers.
      Zo wordt het geluid versterkt. Slim van die Grieken. Heel slim’.

Ik zeg het maar niet tegen mijn kinderen, maar vertel jarenlang -als het zo te pas komt- de smakelijke anekdote van het bedrog van het Epidaurus theater in Griekenland.

Tot ik een tijdje geleden onderstaande ingezonden brief in NRC-Handelsblad las.
      De Engelsman had mij misschien op zijn beurt weer in de maling genomen, want de akoestiek in het theater is wel degelijk zo goed.
      ‘De akoestische truc‘, schrijft meneer of mevrouw D.N.P. Brandsma uit Rijswijk ,‘van de bouwmeester van Epidaurus is even geniaal als simpel’.

Hieronder de toch niet zo simpele uitleg. 
      

                 
 
Het doosje lucifers is dus een duetje van Purcell geworden.
      Maar ik sluit niet uit dat meneer Brandsma -ik denk toch echt dat het een meneer is- er ook ingetuind is. 

Ontmoetingen in de lucht:

1. Jevgeni, een Oezbeek
2. Mira, een Zuid-Afrikaanse
3. Harald, een Noor
4. Ilse, een Vlaamse
5. Jolande, een Hollandse
6. Joe, een Samoaan
7. Nor, een Singapore-girl


Ontmoetingen in de open lucht:

1. De kapitein, een Montenegrijn
2. Salomon, een Mozambikaan
3. Meri-Tuuli, een Finse 
4. Lama Tsultrim, een Bhutanees
5. De viskoopster, een Malta-ganger
6. Marco, een Boliviaan
7. Dominee Kiss, een Hongaar in Roemenië
8. Mevr. Sobolovic, een Joegoslavische
9. Uncle Basil, een indiaan in Guyana
10: Boris, een Siberiër
11: Mr. Omar, een Soedanees
12: Arvid, een Gotlander
13: Mr. T.F. Keohane Jr.,een Yank
14: Stefan, een Tovenaar
15: De Museumdirecteur, een Mauritiaan
16: Godfrey, een Zimbabwaan
17: Bassam Abu Sharif, een Palestijn
18: De oude schilder, een Cypriotische
19: Lucky, een hond te Lesotho 
20: Mulu, een Eritreeër 
21: De dierenarts, een Belg 
22: De taxichauffeur, een Egyptenaar 
23: De uitbater, een Bosniër
24: Piia, een Estlandse 
25; De wapendrager, een kolonist op de Westbank
26: De pizzakoerier, een Geluidsliefhebber 
27: Sigurd, een IJslander 
28: De opvarende, een Helsinki-ganger
29: De luitenant-kolonel, een militair in Mozambique 
30: Stan Aerts, een veehouder in een Schierenclave
31: De Jilkiankans, een familie in Kirgizië
32: Brigita, een Letse 
33: De intrigant, een Engelsman in Griekenland

 

 
                   

 
Het ‘’eiland van wolken’’


(Door Rolf Weijburg)

De Grenadines is een keten van zo’n 50 eilanden en nog veel meer eilandjes, die zich als de lange wapperende staart van de vlieger Saint Vincent zuidwaarts uitstrekken tot aan Grenada. De archipel is verdeeld tussen Saint Vincent & The Grenadines, het op elf na kleinste land ter wereld, en Grenada, het op tien na kleinste land ter wereld.  De totale landoppervlakte van de archipel meet 86 km2 waarvan 47 km2 tot Saint Vincent & The Grenadines behoort en en de overige 39 tot Grenada. 11 van de eilanden zijn bewoond, 6.000 op de drie bewoonde Grenadines van Grenada en 10.000 op de 8 bewoonde Grenadines van Saint Vincent.


YOUNG ISLAND

We lagen voor anker in de smalle doorgang tussen Young Island en Saint Vincent. Hoewel Young Island behoort tot de Parochie van Saint George - één van de zes parochies waarin Saint Vincent & The Grenadines bestuurlijk is opgedeeld - en niet tot de Parochie van de Grenadines, wordt het eilandje geografisch tot de Grenadines gerekend.
      Young Island is vernoemd naar Sir William Young, in 1764 President of the Commission for the Sale of Lands in the Ceded Islands, de eilanden - waaronder Saint Vincent - die Frankrijk bij de Vrede van Parijs in 1763 aan de Britten moest afstaan. Het verhaal wil dat de grote Black Carib Leider der Leiders  Joseph Chatoyer het eiland ruilde voor Young’s indrukwekkende hengst.
      Eind twintigste eeuw kwam Young Island in handen van de Hilton Group, die er een luxe resort bouwde en tegenwoordig zijn het eiland en het resort eigendom van twee Vincentiaanse investeerders.

Je kan er voor zo’n 500 dollar per nacht één van de 29 bungalows huren of het hele eiland huren voor een kleine 20.000 dollar per nacht, maar dan mag je wel 57 vrienden meenemen.


DUVERNETTE

       

Net ten zuiden van Young ligt nog een klein hoog eilandje, Duvernette, waar vroeger een klein fort op lag.
      Via een steile trap kan je naar het topje van het eiland klimmen en in het gezelschap van enkele kanonnen genieten van het prachtige uitzicht.


BEQUIA

Vanaf de ankerplaats bij Young Island voeren we langs Indian Bay waar op het kleine Dike Island een enorm wit kruis stond en draaiden naar het zuiden voor de 15 kilometer lange oversteek naar Bequia (spreek uit Bèkweei), het noordelijkste van de eilanden in de Grenadines Parochie van Saint Vincent & The Grenadines.


DIKE

Tekening Rolf Weijburg

We zeilden over een zachte zee zuidwaarts. Bequia leek een stuk dorder dan het veel hogere Saint Vincent dat de meeste regen al uit de wolken had gemolken. Geen jungle hier, maar droge heuvels met struikgewas, wat bomen en palmen en hier en daar een langgerekt strand. Af en toe een huis.
      Toen we Saint Hillaire Point in het zuiden van het eiland rondden kwamen we in een mooie beschutte baai, Friendship Bay. Hier gooiden we het anker uit.
      Met 18 km2 is Bequia het grootste van de Grenadines van Saint Vincent. Er wonen ruim 4000 mensen en het eiland dankt zijn naam aan de Arawak indianen die het het “Eiland van wolken” noemden: Bequia, vraag me niet waarom.
      We gingen aan land.


FRIENDSHIP BAY

“SVG Notebook II” (detail), kleurets Rolf Weijburg

Bequia was vroeger één van de weinige plekken in de oostelijke Cariben (Nelson’s Dockyard op Antigua was een beroemde andere) waar een belangrijke scheepswerf bestond. Dat was hoofdzakelijk te danken aan de combinatie van beschutte ankerplekken en de aanwezigheid van cederbomen die ideaal hout voor scheepsreparaties leverden.
      De cederbomen zijn inmiddels verdwenen maar toen we de heuvel achter Friendship Bay opklommen en in de schaduw van een met mooi houtsnijwerk versierd afdakje, een soort bushokje, even uitpuften van de hitte, kwam er een jongetje naar ons toe die een handgemaakt houten modelbootje te koop aanbood.  Scheepswerven zijn er niet meer, maar kleine ateliers waar modelboten in alle maten en variaties met de hand in hout worden vervaardigd zijn er tegenwoordig des te meer op Bequia.

We liepen verder over kronkelende paadjes en langs smalle weggetjes. Cubavinkjes en kolibries vergezelden ons. Af en toe waren er grootse uitzichten en in de noordelijke verte zagen we het grillige silhouet van Saint Vincent. 

      We daalden af naar Lower Bay Beach, één van de stranden aan Admiralty Bay, de grote beschutte baai die een flinke hap uit Bequia’s westkust neemt. We kwamen bij een sterk hellend strand waar jongens voetbalden en complete gezinnen in de schaduw van de bomen in het zand lagen. Het was zondag.
      Via een rotsige heuvel en een strand dat was vernoemd naar Princess Margaret, omdat ze hier ooit eens geweest was, bereikten we de hoofdstad van het eiland, Port Elizabeth, tevens de hoofdstad van de Grenadines Parochie. Een prachtig Anglicaans kerkje stond aan de rand van het nog geen duizend inwoners tellende plaatsje.


ANGLICAN CHURCH
Het stadje lag knus tegen de heuvels aangeschurkt. De baai lag vol met zeiljachten en catamarans, terwijl het nog niet eens hoogseizoen was.
      Dit is de plek waar de yachties zich verzamelen, hun jachten vaak ook inklaren en scheepsbenodigdheden en proviand inslaan, want Port Elizabeth was door de jaren uitgegroeid tot een yachties heaven.


ADMIRALTY BAY

“SVG Notebook II” (detail), kleurets Rolf Weijburg

Langs de waterkant strekte zich een hele rits barretjes en restaurants uit waar de clientèle bestond uit yachties uit alle windstreken, maar om de één of andere reden toch altijd als yachtie herkenbaar waren. Lokale gasten zag je zelden in deze uitspanningen.
      Bij de steigers en her en der op het smalle strand, lagen de dinghies waarmee druk werd heen en weer gevaren tussen de jachten en het stadje. Eén van de strandtenten was de Whale Boner Bar & Restaurant , een inmiddels beroemd geworden pleisterplaats met twee enorme walvisribben als ingangspoort, een walvisrib als bar en walviswervels als barkrukken.


WHALES

Hoezo walvis?

Nou, Bequia is één van de weinige plaatsen ter wereld waar het de lokale bevolking nog is toegestaan om, zij het uitsluitend op traditionele wijze, straffeloos walvissen te vangen. Vier stuks bultrugwalvissen mogen er jaarlijks  gevangen worden, een aantal dat zeer zelden gehaald wordt, in sommige jaren wordt er niet één binnengehaald.
      Hoewel deze vergunningen worden afgegeven door de International Whaling Commission , die ook de regels opstelt en controles regelt, zijn er nogal wat landen die de Commissie niet erkennen of haar regels aan hun laars lappen, maar is er ook flink wat kritiek op het verstrekken van jachtvergunningen aan Bequia.
      Bequia kent wel degelijk een historie van walvisvangst, er is zelfs een klein walvismuseumpje op het eiland, en op de vlag van Bequia die her en der op het eiland wappert, figureert een walvis.


VLAG
  

Maar waar bijvoorbeeld de Alaskaanse Inupiat en de Chukotka in oost Siberië (beide is de walvisvangst door de International Whaling Commission toegestaan) , inheemse volkeren zijn voor wie de walvisvangst al eeuwenlang tot de eigen levenswijze behoort, zijn de bewoners van Bequia geen inheems volk en is de walvisvangst er niet echt traditioneel.
      De huidige bewoners zijn afstammelingen van immigranten en de walvisvangst op het eiland begon pas rond 1875. Om commerciële redenen. Er zijn op Bequia nooit bewijzen gevonden van een walvisvangst van vóór die tijd.

Zit wel wat in dus, die kritiek.

      Toch dronken we een lekker fris Hairoun biertje op het aangename terras van de Whale Boner Bar. We reden bij het vallen van de avond in een open pick-up truck terug naar Friendship Bay en toen we daar weer bij het “bushokje” uitstapten zag ik pas wat de houtsnijwerk versiering langs het dak ervan eigenlijk voorstelde.

Juist, walvissen.

  

 

 

 

Rolf Weijburg's Atlas van de 25 kleinste landen in de wereld

 KliHIER voor alle afleveringen






Subcategorieën

Domar: Noord Bangladesh