SARS

1. De uitbraak van een mysterieuze ziekte

Het was in het voorjaar van 2003. Ik ging voor de VPRO-radio naar Hongkong om een programma te maken over Jos Ruisch. Zij was medewerkster van het programma Wereldnet, waarin Nederlanders uit allerlei plekken van de wereld verhalen vertelden over hun ervaringen. In iedere uitzending hadden we verbinding met vier van die mensen, die nieuwsontwikkelingen in die landen duidden, maar vaak ook gezamenlijke belevenissen deelden.

      Jos was naar Hongkong vertrokken, omdat haar man daar werk had gevonden. Zij nam mij mee naar diverse bijzondere plekken en wij gingen ook naar ‘’het echte China’’. Ik was daar een week en het
plaatselijke nieuws ging steeds vaker over een mysterieuze ziekte, die in Hongkong was uitgebroken.  Er belandden steeds meer mensen in ziekenhuizen en er waren dodelijke slachtoffers.  

      Na een paar dagen werd bekend dat het ging om SARS, (Severe Acute Respiratory Syndrome), een dus levensbedreigende longontsteking. Er verschenen in het straatbeeld ook steeds meer mensen met mondkapjes voor.

      Ik ben ruim een week in Hongkong gebleven en ging toen naar Nieuw-Zeeland. De ontvangst daar was op zijn minst opmerkelijk. Niemand durfde bij ons in de buurt te komen, omdat inmiddels duidelijk was dat SARS zeer besmettelijk was. En wij zouden wel eens dragers van het virus kunnen zijn.

      Toen ik een dag of veertien later weer op de burelen van de VPRO verscheen, was de ontvangst zo mogelijk nog afstandelijker. Mij werd te verstaan gegeven dat ik onmiddellijk weer naar huis moest vertrekken en pas weer kon terugkomen als het allemaal voorbij zou zijn. Hoewel ik geen ziekteverschijnselen vertoonde, heb ik me toen maar een dag of tien heel rustig gehouden en heb zoveel mogelijk contact met andere mensen voorkomen. Een zeer bijzondere om niet te zeggen lichtelijk krankzinnige ervaring.

 

2. Hooligans & Gentlemen

Er is een gevleugeld gezegde over Rugby: De spelers zien eruit als hooligans maar spelen als gentlemen.

 

In maart 2003 zat ik in het vliegtuig op weg van Wellington in Nieuw Zeeland naar Hong Kong in China. We maakten een tussenlanding in Auckland en daar stapte een zeer donker gezelschap keurig uniform geklede mannen in. Ze waren bijna allemaal heel groot en stevig gebouwd.
      Er ging er één naast me zitten. Een prachtig atleet. Mooie man. Gebeeldhouwd gezicht. Gentleman en absoluut geen hooligan. De stewardess van New Zealand Airlines kende hem. Zij gaf hem een knipoog en een glaasje Jus d’Orange, dat hij in heel kleine teugjes op dronk.

      ‘Joe’, zei hij. ‘Ik ben Joe’.
      Wie zij waren, vroeg ik maar eens.

Zij waren het nationale Rugbyteam van Samoa, een eilandje in de Stille Zuidzee, zo‘n 3.000 kilometer boven Nieuw Zeeland. Zij gingen via Hong Kong naar Engeland, waar ze een paar oefenwedstrijden zouden spelen ter voorbereiding op het wereldkampioenschap dat een paar maanden later in Australië zou worden gehouden.

‘SAMOA!’.
      Wat wist ik van Samoa?
Eerlijk gezegd wist ik heel weinig van Samoa. Jawel een eiland in de Stille Zuidzee. En ooit had ik een recept uit Samoa gevonden voor geflambeerde vleermuizen, die ik uit Singapore mee naar huis had genomen, omdat ik dacht dat het om paddenstoelen ging. (Reizen 103)

Het leek me niet zo gepast om direct over die vleermuizen te beginnen, dus suggereerde ik dat Samoa wel een oude Engelse kolonie zou zijn, omdat zij kennelijk heel goed waren in rugby.
      Joe moest daar een beetje om lachen.
      ‘Nee’ zei hij. ’Wij zijn in een ver verleden Duits geweest’.

      ‘Waarom is rugby dan zo populair?'
      ‘Heel eenvoudig’, zei Joe. ‘Na de eerste wereldoorlog zijn wij een tijd bezet geweest door Nieuw-Zeeland. Zij hebben die sport bij ons geïntroduceerd. En wij bleken er goed in. Zelf ging ik bijvoorbeeld al in Nieuw-Zeeland spelen toen ik twaalf jaar was. Die competitie daar is erg sterk. Maar de competitie in Engeland is nog sterker. En daar speel ik al drie jaar. Het bevalt me goed. Ik heb nu een Engelse vrouw en een dochtertje. Ook het leven in Engeland -vooral Londen- is goed en afwisselend. Ik bedoel… Nieuw-Zeeland is eh… niet zo spannend‘. Hij keek naar de stewardess, die alweer vroeg of hij iets nodig had.

Of ze een kans zouden maken daar op dat kampioenschap in Australië?
      ‘Nee’, zei Joe.
      ‘Nieuw-Zeeland gaat waarschijnlijk winnen. En weet je waarom? Er doen diverse spelers uit Samoa mee. Die hebben zich laten naturaliseren. Mij hebben ze dat ook gevraagd, maar ik heb het geweigerd. ’Andersom spelen er bij ons een paar Nieuw-Zeelanders mee, maar ja dat zijn niet de besten.’

In het vliegtuig zaten zo’n twintig passagiers met mondkapjes voor. Ruim een week eerder was de SARS-epidemie in Hong Kong uitgebroken en op dat moment was nog absoluut niet duidelijk hoe erg het zou worden. Een uur voordat we zouden landen kregen ook alle spelers en begeleiders van het rugbyteam een mondkapje uitgereikt.

      ‘Sorry’, zei Joe glimlachend.
      ‘Succes’, zei ik.
Over vleermuizen hebben we het niet meer gehad.



Hongkong City

 
3. Druk, nerveus, rumoerig

      

 

  

 

 

 

 

4. Toen wij van Rotterdam vertrokken

(Door Kok de Geus)
Ben je in Rotterdam geboren en een straatjongen van zestien jaar dan kan je niet anders dan het ruime sop kiezen. Bijna 50 jaar geleden monsterde ik aan op de SS Drente, een oude schuit van de Rotterdamse Lloyd.
      Op 16 oktober 1960 werd ik door mijn moeder en mijn drie jaar oudere zus naar de Jobshaven gebracht. De datum weet ik nog ,omdat mijn zus jarig was
Toen ik over de reling hing en de trossen werden binnengehaald had ik nog nooit van het woord ketelbinkie gehoord. Ik was immers aangemonsterd als dekjongen.
      Mijn moeder durfde ik niet te zoenen omdat ik dat sowieso al een tijd niet meer deed. Eénmaal los van de wal kreeg je dat vreemde gevoel in je keel en in je buik; het idee om pas na 6 maanden terug te komen zal daar wel mee te maken hebben.

Al snel brak ik het zeemansrecord van de Rotterdamse Lloyd. Varend langs het Marconiplein kreeg ik al kotsneigingen. De matrozen noemden mij ketelbinkie. Het begrip dekjongen was nieuw. Waarschijnlijk had de maatschappij de nieuwe functie nog niet gecommuniceerd met de overige varensgezellen. 
      Toen ik de matrozen verteld had dat ik dekjongen was en geen ketelbinkie, begrepen ze goed wat voor type ik was. In de messroom hoorde ik ze al smoezen: ‘we zullen die ketel maar eens gelijk zijn plaats wijzen‘. De rest van de reis was het dus KETEL; geen ketelbinkie en zeker geen dekjongen.

De werkzaamheden van een ketel had ik niet begrepen tijdens mijn sollicitatiegesprek bij de rederij. Met het woord dekjongen had ik mijzelf al zien staan aan dek met mijn linkerhand boven de wenkbrauw, zoals de Indianen naar de bisons staarden. Neen, het ging om eten halen voor de matrozen en de olielui en daarna de hele boel afwassen.
      ’s Ochtends vroeg eerst de tafels dekken, dan de mensen gaan porren, na het ontbijt afwassen, bedden opmaken, hutten dweilen, schijthuizen boenen en weer tafels dekken, afwassen en ga zo maar door. ’s Avonds na het eten tot een uur of tien drank voor de zeelui verzorgen.

Naast het kotsen moest ik er de eerste weken een nieuwe taal bij leren. Olielui was een verzamelnaam voor stokers, oliemannen, handlangers en poetsers. Aan dek werkten, matrozen, onder- de-gages en lichtmatrozen.
      De onderofficieren waren een bootsman, een voorman, een timmerman en een lampenist. Je moest het maar even weten.


JAVANEN

De Rotterdamse Lloyd had veel op ‘Indië’ gevaren. De bedienden waren Javanen. Zij spraken half Nederlands en de Nederlanders zaten op hun beurt vol met Maleise uitspraken.

De dag na vertrek was een zondag en de matrozen probeerde mij al snel uit.

'Ketel, ga jij straks even bij de kapitein de bijbels ophalen'. Ik had mij voorgenomen ieder spel mee te spelen. Het duurde even voordat ik de hut van de kapitein gevonden had. Iedereen speelde onder één hoedje.
      De kapitein stuurde mij naar de hofmeester. De hofmeester wist dat de kabelgast er nog een paar had liggen. De kabelgast zit altijd in het voorste gedeelte van het schip. Dus over dek naar het kabelgat. De kabelgast had geen bijbels, 'ze nemen je in de maling', zei hij. ‘Hier! neem maar alvast de boterkwastjes mee, dan ben je niet voor niets gekomen. Deel de kwastjes maar vast uit aan de matrozen‘.
      Het klonk wel redelijk; de kwastjes waren voor in de tropen als de boter te zacht was om te smeren.

Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat was het dus pezen en dan ook nog eens doen of je achterlijk bent om de bemanning hun pleziertje te gunnen. Natuurlijk waren er voor mij ook grenzen. Als de zeelui een tijdje van huis waren kregen ze allerlei verlangens. Ketel was dan veel minder achterlijk. Er waren dan toch altijd wel een paar echte zeebonken die het voor je opnamen. Na 10 dagen hel begon eindelijk het avontuur zoals ik het had gehoopt.

Tien dagen slecht weer, dus veel gekotst en veel gehuild; een soort heimwee.


Hongkong

Dan is het ineens mooi weer en varen we de haven van Port Said binnen. Als je dan als straatjongen amper Rotterdam uit geweest bent en je ziet, hoort en ruikt Port Said dan is het of je droomt.
      Arabieren die op kleine bootjes langszij komen om kamelenzitjes te verkopen en nog allerlei andere zaken die interessant waren. Matrozen tipten me dat je hier niets moet kopen, want in Singapore zou het veel goedkoper zijn.
      Dan maar wachten. Overigens was er weinig te besteden. De gage was ƒ 92,80 per maand.Van dit bedrag ging ƒ 30,00 af omdat daar de dienstkleding van betaald moest worden. Een klein kameeltje had misschien net gekund.

Eerst nog even het Suezkanaal door. Twee keer per dag gaat dat met een konvooi dus allemaal in een lange rij door het kanaal. In het midden ligt een groot meer daar passeer je het konvooi dat van de andere kant komt. Weer een dag of zeven op volle zee naar Singapore.
      Gelukkig was het spiegelend water, ook de veronderstelde heimwee was van de baan. Kortom: ik voelde me zeeman. Singapore was een nog groter verrassing dan Port Said. Het leek wel of je naar een climax vaarde. Na Singapore: Hongkong.
      Daar was alles nog goedkoper, was mij al verteld. Het binnenvaren in de baai van Hongkong is iets om nooit te vergeten. Aan de ene kant wolkenkrabbers zoals ik ze tot dan toe nog niet gezien had en aan de andere kant een enorme chaos van bootjes die allemaal dwars door elkaar liggen alsof ze net getroffen waren door een wervelstorm. Als ketelbinkie kom je nauwelijks de wal op. Het werk gaat immers door.
      In Hongkong mocht ik voor het eerst even de wal op. Samen met een lichtmatroos. Na ruim 3 weken eindelijk vaste grond.
      Ik liep door de straten van Hongkong alsof ik net een beenmergtransplantatie achter de rug had. In vakjargon heet dat zeemansbenen. Het was alsof ik droomde in Hongkong al die mensen, de geluiden en de enorme drukte.

                                                                                                                 
NAAIMEISJES

De grote jongens gingen ’s avonds de wal op. Al drie weken lang gehoord wat ze daar allemaal van plan waren. Om een uur of acht ’s avonds kwam er allemaal vrouwvolk aan boord. Eerst dacht ik dat het naaimeisjes waren. In Singapore had je die ook. Voor een paar dollar kon je dan je kleding laten verstellen. Meestal waren dat wat oudere vrouwen. In Hongkong waren dat wel heel jonge naaisters.
      Eén van de matrozen vond het leuk om zo’n meisje bij mij in mijn hut op te sluiten. We zullen die ketel even rode oortjes bezorgen. Al snel kwam ik er achter dat het zeker niet om de naaister ging die ik in mijn hoofd had.

Het meisje gaf me wel wat prijzen door. Ik dacht: in Japan zal het wel weer goedkoper zijn. Trouwens daar kocht ik een servies voor mijn moeder. Zij had mij voorlichting gegeven.
      'Als je dan zonodig moet, gebruik dan wat'.
'Ja, ja, dat weet ik wel, ik hoef niets'.
      Ik moest er niet aan denken. Voordat we in de Oost waren, werd aan boord een voorlichtingsfilmpje gedraaid. Ze lieten zien wat de gevolgen waren van syfilis, druipers Spaanse kraag en andere enge dingen.
      De druiper was goed te behandelen. Er ging een apparaatje in je kanaal; aan het eind sprongen er 4 mesjes uit het apparaat en dan trok de arts het apparaatje terug. Het resultaat was dan dat je geslachtsdeel, waar iedereen toch zuinig op is, veranderde in een lege bananenschil.
      De troep werd er dan afgeschrapt en je werd weer dicht genaaid. Het klinkt misschien wel kinderachtig maar voor ketel was naaien voorlopig uit de boze. Lekker wachten tot ik groot en sterk zou zijn.
Gelukkig ging de deur al weer snel open.
      'En? heeft ze je broek genaaid, ketel?'

                                                                                                                    
YOKOHAMA

De andere dag moest ik de verhalen in de messroom aanhoren van de mannen die de wal op waren geweest. Ik kon het niet begrijpen. Ze hadden niet eens de moeite genomen om naar die voorlichtingsfilm te kijken.

Eindelijk Yokohama; dat moest de climax zijn want daarna begon al weer de weg terug. Het servies kostte rond de ƒ 10,00. Van vissen hield ik niet, maar ik kocht toch een schitterende werphengel met zo,n molentje.
      Op de terugweg in Genua heb ik de hengel geruild voor twee van die lopende en sprekende poppen. Prachtig verpakt in een doos met aan de voorkant cellofaan.
      Alsof de poppen al in hun graf lagen. Mijn neef had daar om gevraagd, hij had een tweeling.

We kwamen al weer in de buurt.  Nog steeds bij een beetje wind zeeziek. Dan komt er ook nog kanaalkoorts bij. Dat wil zeggen het tegenovergestelde gevoel van heimwee. Het gevoel heeft wel dezelfde achtergrond. De spanning dat je bijna thuis bent. Spannend om na 6 maanden weer thuis te komen.
      In die zes maanden had ik ƒ 32,00 bij elkaar gewerkt. Natuurlijk had ik het servies en de poppen nog, de rest van het geld is aan cola en limonade opgegaan. Bier, hield ik nog niet binnen. Dus er was nog geen sprake van een zeeman, gewoon lulletje rozenwater.


CLIMAX  

Gedurende die zes maanden hebben de grote jongens mij uiteindelijk toch te pakken gehad. Vaak vervloekte ik die lui. De laatste dag nabij het Marconiplein moest ik in opdracht van de voorman, de olielui gedag gaan zeggen. Zes maanden schijthuizen schoonmaken, kots opdweilen van dronken lui en het aanhoren van de meest gore taal werd toen beloond.

De ƒ 32,00 die ik over had van mijn gage viel in het niet bij de tip die ik bij elkaar kreeg.
      Hut in hut uit. Alles in de zak. Op het toilet, zo bleef het voor mij heten, heb ik het geld zitten tellen. Ruim ƒ 400,00. Ik kon mijn ogen niet geloven, dat was de climax van de reis.

Met mijn weekendtas met lijn 15 snel naar huis.