Lucy: de eerste mens


LUSTOORD VOL BOTTEN EN FANTASIE

Er is geen grasspriet, geen druppel water, alleen zand en steen. We glijden naar beneden, over een bergkam van vier meter breed. Hobbelend op mijn billen rem ik af, met mijn handen balanceer ik, links en rechts de diepte, bloedheet zand schuurt langs mijn broekspijpen.
      Dit is wetenschap, de studie van Human Evolution and Social Change, aldus paleo-antropoloog dr. Donald Johanson. Voor mij als mensaapzuchtige is dit gebied een lustoord vol botten en fantasie.

January 2006.
      Afar, de Danakil Laagte is het heetste gebied op aarde. Het kan hier boven de vijftig graden gloeien. Niets maar dan ook niets verraadt het weelderige oerwoud, het grasland met rivieren waar de Zuidelijke Aap van Afar ooit rondliep.
      Een paar kilometer verder, beneden ons, ligt Location AL 288-1, de plek waar Lucy zich op 24 november 1974 toonde aan Donald Johanson, na miljoenen jaren. Het bleek een 22 jaar oud vrouwtje, slechts 1,1 meter lang.

Mohamed Esse Seko, mijn gids, hijgt voor me. Esse bulkt van de feiten, een ware Lucy-specialist, toch ben ik de eerste sinds jaren die met hem naar deze plek gaat.
      ‘Mijn oom Melo Seko zocht samen Johanson in 1974,’ schreeuwt Esse. Zijn info galmt over de dalen van Afar. ‘Oom Melo wees als eerste Lucy aan!’ Hij draait zich om en kijkt of ik hem wel hoor.
      ‘Mooi…’ roep ik terug.
Mijn voet zakt weg in het mulle zand, ik glij iets te ver naar links. Geen grip.


ROODBESTOVEN JEEP

Het was een hele rit vanaf Addis Abeba. Zeshonderd kilometer naar het oosten. Drie man op de voorbank van een roodbestoven Landrover. Esse Seko schoof steeds wat op, we zaten klem. Ik heb weinig zitvlees, maar Esse heeft veel. Zijn buik schuurde tegen het Japanse dashboard.

We daalden af in de Afar Laagvlakte, vanaf daar te voet tot aan Lucy’s vindplaats. Mijn euforie op weg naar de Afaren werd echter verstoord.
      ‘De Afaren houden niet van bezoekers,’ zei Esse laconiek.

Een jonge Afar krijgt pas een kalashnikov nadat hij volgens oergewoonte een testikel van een andere stam heeft afgesneden. Esse haalde gedetailleerde voorbeelden naar boven. Ik was gewaarschuwd, de Afar houdt zijn tradities hoog, tot op de dag van vandaag.
      Vanaf dat moment keek ik scherp om me heen met beide handen op mijn kruis. Je moet wat over hebben voor Lucy.

NEANDERTHALERS 

‘Wat moet je met die onzin?’ bromde mijn vader.
      ‘Eigen schuld. Wie gaat er nou in zo’n diep hol werken? Wat moet je daar? Die moffen kunnen beter op zoek gaan naar hun Neanderthalers dan kolen rapen. Kolen. Belachelijk.’
      ‘Steenkool,’ zei ik zakelijk.
‘Kolen. Laat me niet lachen. Wie gebruikt er nou kolen vandaag de dag? Slochteren, dat is pas een uitvinding. Al dat gezeur onder de grond. Gas, dat is pas warm.’
      ‘Zit ook diep,’ zei ik.

Die week had mijn vader mij voor het eerst verteld over mensapen die rechtop liepen. Dat was pas wetenschap, daar kon Rome wat van leren.
      ‘Voorouders,’ zei hij, ‘daar gaat het om! We komen uit Afrika, daar is alles begonnen. Weet jij hoe dat heet, 125 opa’s terug?
      ‘Nee,’ zei ik zuinig, ik wilde alles weten.
      ‘Een aarts-voor-edel-stam-betovergrootopa, hoor je, die leefde 3300 jaar geleden, de tijd van Mozes.’
      ‘Mozes had toch een moeder?’
      ‘Weet ik veel,’ bromde mijn vader. ‘En Karel de Grote, weet je hoe je die noemt?’

Ik zweeg.
      ‘Voor-oud-overgrootvader, dat zijn 40 voorvaders.’
      ‘Hoeveel oma’s terug was de eerste mensaap?’
      ‘God jongen, dat is veel, zeker 300.000 voorzaten. Schrijf maar op, een drie met vijf nullen.’

FOSSIELENOGEN

Het is 24 november 1974. Donald Johanson, Tim White en Tom Gray doen veldonderzoek in Afar. Melo Seko, hun gids, had die week fossielenogen. Hij bleef vaak hangen op een plek, raapte stukjes Ancylotherium op en schoof zand en steentjes opzij.
      Die middag kwam een hominide boven, de tweevoetige aap, onze rechtoplopende voorzaat was hier gestorven.
Johanson kon zijn geluk niet op. Bot na bot. De zon had haar dagtaak volbracht, het tentenkamp werd opgeslagen.
      Men was euforisch, dronk wijn en speelde een Beatle-song op een gammele casetterecorder: Lucy in the Sky with Diamonds. Ze kreeg een naam. Na 3,18 miljoen jaar was er een oermoeder geboren.

Op 30 november brak men het kamp op. Lucy bleek het oudste en meest complete skelet van een rechtoplopende hominide. Vanaf hier had de mens zich ontwikkeld. Johanson duwde een grote spijker in het zand op de plek. Het voorlopige startpunt van de mensheid.
      De Ethiopiërs noemen Lucy in Amhaars Dinknesh, dat betekent je bent prachtig. De Afaren willen daar niets van weten en noemen haar Heelomali, iemand die uniek is.

ROMANTISCHE VRAAG  

Wie was de eerste mens? Dit is een romantische vraag, de wetenschap kan hier weinig mee. Dat het een vrouw was is zeker, want iedere vent heeft immers een moeder.
      Ik correspondeerde met Donald Johanson, nu professor aan het Institute of Human Origins in Arizona.
      ‘Waarom liep Lucy ineens rechtop?’ vraag ik.
     ‘Klimaatsverandering,’ zegt Johanson, ‘en tektoniek van de aardkorst. Het landschap veranderde, de apen ging iets meer rechtop lopen. Acht miljoen jaar geleden was Afrika één dicht oerwoud, toen leefde deze primaten nog vooral in bomen.’
      ‘Maar waarom toen rechtop?’
      ‘Minder jungle, meer savannen,’ stelt Johanson, ‘rechtop lopen spaarde energie, dus wellicht kon men daardoor meer baby’s baren. De Australopithecus afarensis bleek een aap met mogelijkheden.’

Zijn wetenschap is een felle strijd. Richard Leakey en Don Johanson kunnen elkaar niet luchten. Er is zo weinig fossielmateriaal dat in iedere theorie meer fictie dan feit schuilt. Of Lucy ons evolutionair in een directe lijn voorging, is een nutteloze vraag, alsof iemand je twaalf willekeurige pagina’s laat lezen van Tolstojs Oorlog en Vrede en dan vraagt: ‘Wat is de plot?’

‘Er staat een grote spijker,’ vertelt Johanson.
      ‘Die heb ik er 31 jaar geleden neergezet.’
Dit is me iets te onnauwkeurig, dus vraag ik de coördinaten noord van de evenaar, oost van Greenwich. Alleen mijn GPS weet waar Lucy stierf.

OERNIJLPAARD

Esse Seko zwaait vanaf een heuvel. Hij is me zeker vijftig meter voor. Om me heen gigantische botten en een onderkaak. Volgens Esse een oernijlpaard. 
    Een zeg maar hoog-opper-aarts-voor-edel-stam-oud-en-nog-wat-betovergrootmoeder van onze tegenwoordige nijlpaarden, hoor ik mijn vader fluisteren.

      ‘Hier!’ zwaait Esse, ‘kijk! Een bot van een Ancylotherium, een neef van de neushoorn! Kom, kijk hier!’
Ik klim, zweet en zak weg in het mulle gruis. Op de top van de heuvel pronkt een vlak veldje. Seko staat trots op een plek. Hij wijs naar de grond. We staan voor de spijker van Johanson. Lucy. Hier lag Lucy.

 BOTTEN VAN LUCY


AFAR-GIRL NU


AFAR HUIS


VINDPLAATS LUCY


Foto's: Henk Weltevreden