Van Nederland naar Papoea Nieuw Guinea

                                                              

                                                                                                                 
 Dagboek van geen Papoea

Schaamteloos

Halfwakker luister ik; heb ik het goed gehoord? Ja, toch. ‘Pappa, pappa,’ klinkt het uit de naburige slaapkamer, gevolgd door onmiskenbare braakgeluiden. Jessica is ziek en roept om haar witte vader. Ik dweil haar kots op en aai door haar kroeshaar totdat zij weer slaapt, onrustig en koortsig, maar gerustgesteld, het volste vertrouwen in mijn troostende woorden en gebaren.

Jayson is net drie en Jessica zes als zij bij ons komen wonen. Hun grootouders hebben twee jaar voor hen gezorgd, nu kan hun pasgetrouwde moeder Beverly dat zelf weer. Het zijn twee prachtige dochters die ik met liefde op de koop toeneem. Bijna letterlijk, want je bent in Papoea Nieuw Guinea pas echt getrouwd als je de bruidsprijs voor je vrouw betaalt. Jessica en Jayson vinden de nieuwe situatie vreemd en Jessica zet haar kleine zusje tegen mij op, in een verbond waarbij ze het vertikken om mij ‘pappa’ te noemen. Vooralsnog blijf ik ‘oom’. Het is duidelijk dat ik hun vertrouwen niet zo maar win. Zo’n witte vader is ook erg anders en raar, iets om je voor te schamen.

Schamen doet men zich snel in Papoea Nieuw Guinea, voor afwijkend gedrag, uiterlijk, voor genante situaties, of alles wat je ook maar enigszins in de schijnwerpers zet. Deze gevoelens zijn niet beperkt tot de pubertijd, maar worden je al bijgebracht als kleuter en de last draag je levenslang mee. PNG’ers zijn nog immer eerst groepsleden en dan pas individuen. De clan is altijd de essentiële eenheid geweest, nodig voor het verdedigen van het land. Het is tevens door de onvoorwaardelijke steun die eenieder aan een ander clanlid geeft, de enige sociale zekerheid die je hier krijgen kunt. De clan gaat daarom boven alles en bij het handhaven van zo’n hechte groep hoort aangepast en vertrouwd gedrag en past geen individualisme.

Er is een maandsluiting op school, alle ouders worden opgeroepen toch vooral te komen.
      ‘Wil je dat ik kom kijken,’ vraag ik.
      ‘Nee, ik wil niet dat je komt,’ zegt Jessica.
Het antwoord doet pijn, maar ik snap het en hou mijn mond. Langzaam wennen we aan elkaar en groeit het vertrouwen; het compromis-voorstel van Beverly om mij ‘paps’ te noemen wordt door beide meiden zonder problemen aangenomen.

Er gaat een jaar voorbij en terloops stel ik dezelfde vraag als het onderwerp maandsluiting ter sprake komt. 
      ‘Wil je dat ik kom kijken?’
      ‘Eigenlijk wel,’ zegt Jessica, ‘maar ook eigenlijk niet.’
Ik zeg dat ik het begrijp en kom niet.
      Dan komt het keerpunt en wordt er ’s nachts bij nachtmerries en ziektes om pappa geroepen. Mamma glimlacht alleen maar tevreden. ‘Ze willen jou,’ zegt ze halfslaperig en draait zich vergenoegd terug haar zoete droom in. Ik geniet van koortsaanvallen, braaknijgingen, nachtmerries, buik- en andere pijnen. Slaaptekort lijkt een kleine prijs.

Er is weer maandsluiting. Jessica komt in geur en kleur vertellen wat ze hebben geoefend. Haar klas is gastheer deze keer en zij moet maar liefst twee keer de bijdrage van andere klassen aankondigen. Daar moet je heel wat schaamte voor overwinnen. Ze aarzelt. 
      ‘Kom jij ook kijken, pappa?’
     ‘Ik zal kijken of ik tijd heb, Jessica,’ houdt ik stoer af, terwijl mijn hart een vreugderoffel bonst. Op school zoeken haar ogen de mijne als zij zonder haperen de veelgeoefende zin in de microfoon heeft gesproken. Maar goed van de komende jaren genieten, bedenk ik mij ter plekke, voordat ze de universele vaderschaamte inpubert.