EEN INDIAAN AAN DE OUDE MAAS

Simon de Geus woonde vrijwel zijn hele leven in Puttershoek op het Zuid-Hollandse eiland Hoeksche Waard.
      Hij werd daar in1915 geboren. Ruim zestig jaar later zat hij daar weer eens op het bankje aan de rivier en schreef zijn gedicht Jeugdherinnering.
Over die keer, dat hij als jongetje van een jaar of twaalf/dertien met een paar vriendjes in het vissersbootje van zijn vader de rivier overstak naar ‘Amerika’.  Die rivier is de Oude Maas en de grienden lagen in de gemeente Zwijndrecht.

                  


Jeugdherinnering
 

Als ik op ‘t bankje zit, aan de rivier,                        

dan zie ik aan de overkant de grienden;

althans wat nu nog over is

van waar ik als jongen speelde met mijn vrienden.


Mijn vader had een boot als visserman;

ik leende die -al was dat streng verboden-

als vader zondagsmiddags naar de kerk was.

Ik hield alleen maar ‘s morgens de geboden.

 


Wij roeiden dan vlug naar de overkant,

vaak was de zwembroek stiekem meegenomen.

Maar ook de onderbroek was heel geschikt

Voor ’t wilde spel van onze jongensdromen.

 


De grienden waren dan Amerika;

we schreeuwden dus als echte Indianen.

Een flinke tak was onze scherpe bijl,

soms huilden dapp’re krijgers dikke tranen.

 


Maar altijd werd de vredespijp gerookt

om ‘t kampvuur dat vol vreugde werd ontstoken.

De grootste helden werden dan al bang,

zij moesten thuis een zware pijp nog roken.

 


Dan aangekleed en snel naar huis geroeid,

voor ‘t eten was het veel te laat geworden.

Als makke schaapjes stapten wij aan land,

geen spoor meer van de wilde, woeste horde.

 


Mijn meeste vrienden moesten vroeg naar bed

en kregen dan voor straf ook niets te eten.

Soms eerst nog even met de billen bloot,

want God was streng, dat mocht je nooit vergeten.

 


Ik kreeg geen straf, maar wel een zware preek

over de sabbat en ‘t gebod des Heren.

Maar och, wie weet vond Hij ons spel wel mooi,

wie weet kan ook een spelend kind hem eren.

 


En daar, achter de bocht in de rivier,

lagen de voor ons onbekende stranden,

de oerwouden van donker Afrika.

Ik droomde van die verre, vreemde landen.

 


Die dromen uit mijn jeugd zijn lang voorbij;

zoals de schepen sneller gingen varen,

zo ging ook onze jeugd in snelle vaart.

Men kan slechts de herinnering bewaren.

 
Kraanmachinist

Simon de Geus ging na zijn lagere schooltijd werken als los-werkman. Na de oorlog was hij lang kraanmachinist in de Rotterdamse haven. Hij was in die tijd een zogeheten arbeidersdichter.
      In 1978 verscheen in de Sonde-reeks van de Rotterdamse Kunststichting zijn bundel Dan denk ik: ’Wat tob ik!’.
Zijn vader bezocht op zondagmiddag de Nederlands Hervormde kerk in Puttershoek.
Simon de Geus:
      ‘Elke zondag daalden hel en duivel van de kansel op de arme hoofden van de onbekeerde zondaars, waartoe ik behoorde. Niet dat ik daardoor met gebogen hoofd door het leven ging, maar ik was er wel vast van overtuigd, dat al onze kwajongensstreken werden ingegeven door de Boze’.


Simon de Geusbank

 

 

 ZoekPoëzie 1: Slauerhoff
Maneschijn te Tsingtao 


ZoekPoëzie 2; Natasha Lako
De vier heldinnen van Mirdita


ZoekPoëzie 3: Ursula Krechel
Boetedagen


ZoekPoëzie 4; Hugo Claus
Voor Gerrit Kouwenaar

 

ZoekPoëzie 5; Jan Engelman

En Rade

 

ZoekPoëzie 6; Johnny the Selfkicker

Dendermonde 63 

 

ZoekPoëzie 7; Carlos Drummond de Andrade

De liefde, natuurlijk

 

ZoekPoëzie 8: James S. LaVilla-Havelin

Silver nights in Rochester