Een erg laag zelfbeeld


 

Ze is inmiddels 52. Josefien.

Heeft net tien maanden lang in een psychiatrische inrichting gezeten.


In januari 2012 gaat ze weer voorzichtig beginnen met haar werk op het kantoor van de Papierfabriek aan de Prinsengracht in Amsterdam.

Ze woont met haar oude moeder aan de Vondelweg in Haarlem-Noord.

Heeft een uitstekend geheugen en houdt ervan om op landkaarten te kijken.

Desgevraagd kan ze uit haar hoofd zo alle 14 landen opnoemen waaraan China grenst.


Maar ja: Niemand vraagt het haar 

 

Ronde robuuste cijfers

Ze moest lijstjes maken; Josefien. Haar eclectisch therapeut Rina van Schagen had haar dat als een soort huiswerk meegegeven.
      ‘Ga terug’ had Rina gezegd ‘ga -om te beginnen- maar eens terug naar je jeugd. Met wie kon je ‘t op school goed vinden en met wie niet? Wat vond je nu echt van je vader en moeder? Welk eten vond je lekker. Ga terug naar je eerste verliefdheid. Namen en rugnummers Josefien’, zei Rina. ‘Benoem het en geef het een cijfer. En geen plusjes en minnetjes; zelfs geen halfjes. Ronde cijfers wil ik zien Josefien. Ronde robuuste cijfers’.

 

Ze zit voor het raam van haar kleine woning aan de Vondelweg in Haarlem-Noord.
       Aan de overkant staan de koeien in de wei. Boven de groene polder hangt de gloed van de najaarszon.
Haar oude moeder slaapt in de stoel tegenover haar. Ze snurkt licht.

      ‘Een cijfer’ denkt Josefien. ‘Wat voor cijfer moest ze haar moeder nu geven?’
Haar moeder, die nooit tevreden over haar was geweest. Altijd kritiek. Vaak bedekt, soms recht voor zijn raap.
      Haar ontevreden moeder, die altijd klaagde. Nooit enthousiast was, nooit.
Josefien had het op latere leeftijd wel eens gevraagd. ’Hou je van me?’.

Het antwoord was snel gekomen.
      ‘Zeg, hou op met die flauwekul. Hou je van me? Hou oud ben je nu helemaal Josefien? Kom me toch niet met dat soort dingen aanzetten. Hou je van me? Bah’.


Een vijf zou zij haar moeder geven. Nee een vier. Ze had ’t er zelf naar gemaakt.
     
En haar vader; ach haar vader. Die was uit haar leven verdwenen, toen zij negen jaar was.
Hij was van haar moeder gescheiden en met een nieuwe vlam naar Canada vetrokken.
      Het eerste jaar had Josefien nog wel eens een kaartje gekregen, maar dat was gestopt. Ze wist eerlijk gezegd niet eens of hij nog leefde.
Hij was nu -eens even rekenen- hij was nu 78 jaar.
      Tja, daar kon ze ook niet meer dan een vier voor geven.


Met wie kon ze het op de P.H. v.d. Leyschool destijds goed vinden? Ze hadden haar vooral gepest.
      Josefien was lang en mager geweest. Een ziekenfondsbrilletje en een haakse neus.
      ’Kuikentje’, werd ze genoemd. En ''Teefje’. Stom teefje’.
In haar herinnering hadden ze er allemaal aan meegedaan. Rietje, Josje, Lientje en Marianne, waren ’t ergst.
      De anderen hadden zich daar bij aangesloten. Een drie konden ze krijgen.


En de jongens; tja de jongens hadden niet naar haar omgekeken.
      Hadden niet eens de moeite genomen om haar te pesten. Harrie, Joost, Freddy, Hans en Ronald; ze kregen een vier.


Ze kijkt op haar briefje Josefien en schrikt. Alleen maar drieëen en vieren.
      Waren er nu echt geen lichtpuntjes?
Zo’n verschrikkelijke jeugd had ze toch ook niet gehad?
     
‘Jawel’, denkt ze, ‘jawel’.

Volgende week zou ze het lijstje aan Rina overhandigen.
      Die moest haar dan maar vertellen waarom ze alleen maar onvoldoendes had gegeven.
Maar zou Rina het begrijpen? Het was zo’n knappe vrouw. Weliswaar van haar leeftijd, maar ze zag er veel jonger uit.
      Zulke vrouwen werden niet gepest en konden altijd mannen krijgen. Altijd.


Ze schrok opnieuw Josefien.
      Andere mensen waren altijd beter dan zij. Haar zelfbeeld was laag. Heel laag.
’We moeten dat gaan opvijzelen Josefien’, had Rina gezegd.

En wat voor cijfer gaf ze zij zichzelf nu eigenlijk?
     
Josefien was erg geschrokken bij dat idee.

Ze kwam niet verder dan een vier.