Ketelbinkie in de foc'sle
De organisatie waar ik werkte bestond zeventig jaar. Reden om een groot feest te vieren op een kasteel in Zuid-Limburg. Er was een feestruimte waar gedanst werd, er waren films, optredens van diverse muziekgroepen (klassiek en pop) , er waren goochelaars en andere circusartiesten, en er was een zaal met hapjes en veel drank.
En dan was er ook nog karaoke. Toen ik aan de beurt was mocht ik Ketelbinkie zingen. De mooiste smartlap die ik ken. Het ontroerende en trieste relaas van een Rotterdams jongetje dat voor ’t eerst naar zee gaat.
Ik zette mijn bariton-stem op en struikelde over de volgende scène:
Hij werd gescholden door de stoker
Omdat hij al de eerste dag
Toen wij maar net de pier uit waren
Al zeeziek in de foc’sle lag
Terwijl ik de rest van het liedje ferm ten gehore bracht, vroeg ik mij voortdurend af wat in godsnaam de foc’sle was.
De volgende dag zocht ik het op.
Foc’sle komt uit het Engels en is een afkorting van forecastle. De naam voor het verhoogde gedeelte van de voorsteven. De term stamt al uit de vijftiende eeuw toen de zeilschepen voor de hoofdmast een verhoogde ruimte hadden waar de lagere bemanningsleden (matrozen en stokers bijvoorbeeld) sliepen en zich konden verschansen als ze slag moesten leveren met muiters of andere piraten.
Het lied werd in 1942 voor ‘t eerst vertolkt door Frans van Schaik. Hij heeft het daarna nog talloze keren gezongen. Kijk maar HIER
Als je luistert naar diverse andere Ketelbinkies wordt Foc’sle vaak uitgesproken als Foksel of Foxel.
Luister maar naar deze uitvoering gezongen door Peter Blanker
De volledige tekst van Anton Beuving gaat als volgt.
(De compositie is van Jan Vogel)
Toen wij van Rotterdam vertrokken
Met de Edam, een oude schuit
Met kakkerlakken in de midscheeps
En rattennesten in het vooruit
Toen hadden wij een kleine jongen
Als ketelbink bij ons aan boord
Die voor de eerste keer naar zee ging
En nooit van haaien had gehoord
Die van zijn moeder op de kade
Wat schuchter lachend afscheid nam
Omdat hij haar niet durfde zoenen
Die straatjongen uit Rotterdam
Hij werd gescholden door de stoker
Omdat hij al de eerste dag
Toen wij maar net de pier uit waren
Al zeeziek in de foc'sle lag
En met jenever en citroenen
Werd hij weer op de been gebracht
Want zieke zeelui zijn nadelig
En brengen schade aan de vracht
Als-ie dan sjouwend met zijn ketels
Uit de kombuis naar voren kwam
Dan was het net een brokje wanhoop
Die straatjongen uit Rotterdam
En als-ie 's avonds in zijn kooi lag
En na het sjouwen eind'lijk sliep
Dan schold de man die wacht te kooi had
Omdat-ie om zijn moeder riep
Toen is-ie op een mooie morgen
't Was in de Stille Oceaan
Terwijl ze brulden om hun koffie
Niet van zijn kooigoed opgestaan
En toen de stuurman met kinine
En wonderolie bij hem kwam
Vroeg hij een voorschot op zijn gage
Voor 't ouwe mens in Rotterdam
In zeildoek en met roosterbaren
Werd hij die dag op 't luik gezet
De kapitein lichtte zijn petje
En sprak met grogstem een gebed
En met een één twee drie in Godsnaam
Ging 't ketelbinkie overboord
Die 't ouwetje niet durfde zoenen
Omdat dat niet bij zeelui hoort
De man een extra mokkie schoot-an
En 't ouwe mens een telegram
Dat was het einde van een zeeman
Die straatjongen uit Rotterdam