De D.

 

(Door Theo Uittenbogaard)


In de zomer van 1976 werd ik door VPRO-eindredacteur Hans Keller naar Bergen (NH) gezonden, om daar voor zijn tv-project "Het Nederlands Alfabet" de Dichter Adriaan Roland Holst (1888) vast te leggen. Als ik me wel herinner, was het voor de letter D uit Kellers' alfabet. De D van Dichter, denk ik. Maar het geheime deel van de missie was een andere betekenis van de D.
      Ik moest haast maken, want De Dichter was er niet best aan toe, zo vernam ik; hij was bijna Dood. Inderdaad, ik trof de heer Roland Holst in de ontredderde toestand van naderende onthechting aan; mentaal wat afwezig, zoekende grijze ogen, met een zweem van staar, breekbaar, in een morsig pak, in een rommelig kamertje in een bejaardentehuis, waar ik hem luid articulerend nogmaals de reden van mijn bezoek moest uitleggen.
      Hij zou uit eigen werk een gedicht moeten voordragen met De Dood als onderwerp. Ik weet niet meer of hij dat voorhanden had. Ik weet ook niet meer òf hij iets uit eigen werk heeft voorgelezen. En zo ja, dan werd het niet in de uitzending gebruikt, want het poëtisch oeuvre van Roland Holst was en is, op z'n zachtst gezegd, nogal ontoegankelijk.
      Ik had voor de zekerheid hèt icoon onder de doodsgedichten meegenomen; het verhaal van een Perzisch edelman, naar verluidt geplagieerd, maar niettemin prachtig herdicht door P.N.van Eyck (1887-1954): "De Tuinman en De Dood".
Tot mijn verwondering vond Roland Holst dit ook een veel betere keuze, dan iets uit eigen werk.
Hij las het heel mooi en gedragen voor:

"Vanmorgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
mijn woning in: 'Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood... "


De laatste zin ontroerde hem oprecht, dus hij stokte met een snik:

"Geen dreiging was 't
waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast... "


Als dank voor zijn medewerking, en ook omdat hij al weken de deur niet uitgeweest was, nodigde ik hem, na de opnamen, uit voor het avondmaal in zijn geliefde Huis met de Pilaren in het centrum van Bergen. Ik reed hem daar in mijn Peugeot 404 voorzichtig heen en hij werd door het toegesnelde personeel met alle égards uit de auto geholpen en naar zijn vaste tafeltje geleid.
      Bij de soep werd hem, naar gewoonte blijkbaar, door de kellner zelfs een servet omgebonden, dat zeer nodig bleek -ook bij het vervolg van de maaltijd. Hoewel het hem door zijn arts ontraden was, bliefde de dichter een glas rode wijn. En vooruit, nog één. Tot we samen een hele fles rood genoegelijk soldaat hadden gemaakt. Ik bracht hem vroeg in de avond weer naar huis. Hij dankte mij ontroerd voor dit uitje.

Een paar weken later hoorden we van zijn dood. Hij was overleden, zo hoorden wij, na de complicaties van een val uit bed, nadat hij een avond in het Huis met de Pilaren had doorgebracht. Ik heb nooit durven navragen op welke datum die avond viel.
 
Klik HIER voor alle bijdrages van Theo