Austins, Jeeps en Hoeren

 
Het was op de N-59 tussen Bruinisse en het stoplicht ter hoogte van Dreischor op het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland.
      Daar reed een Austin A30. Een heel klein autootje, dat er zeer goed uit zag.
De eigenaar was duidelijk een liefhebber, die er plezier in had om zijn auto te vertroetelen.

Mijn oom Gerrit was vroeger ook zo iemand. Jarenlang had hij zijn Austin wekelijks gewassen en ieder vlekje keurig weggewerkt. 
       Dat kon hij goed, want ome Gerrit was huisschilder.
Begin 1967 kreeg hij het ineens in zijn hoofd om een andere wagen te kopen. Een Renault Dauphine.

Ik mocht zijn A30 overnemen voor Fl. 150,-- Het was mijn eerste eigen auto.

 
A30

  

Een maand of zes heb ik erin gereden.
      Vaak van Breda, (waar ik toen woonde) naar Amsterdam waar mijn vriendin een etage had in het centrum.
Ineens had ik een lekke koppakking en de garagist vond het niet meer de moeite waard om de wagen te repareren.
      ‘Nee jongen, er moet een nieuwe motor in en dat is die wagen echt niet meer waard’.

Ik reed een beetje raar in dat wagentje. Althans dat vonden sommige bijrijders.
     
Ik deed bij het terugschakelen aan het zogeheten dubbel clutchen, hoewel dat helemaal niet nodig was.

Dat komt zo!..

Ik had dat geleerd in het leger. Ik haalde mijn rijbewijs in een Nekaf, een Jeep waarvan de versnellingsbak niet -volledig- gesynchroniseerd was.
       Als je terugschakelde van twee naar één moest je dubbel clutchen. Daarbij trap je je koppeling in en zet je de versnelling vrij. Je geeft een dot tussengas, trapt opnieuw de koppeling en schakelt terug.
      De instructeurs in het leger benadrukten dat je ook bij het terugschakelen van drie naar twee moest clutchen, hoewel het daarbij niet nodig was. Maar het kon geen kwaad, vonden zij. (De auto had  maar drie versnellingen, maar had natuurlijk wel een hoge en een lage gearing)

 
NEKAF

                        

Ik had in dat leger zo vaak dubbelgeclutcht dat het een soort tweede natuur was geworden.
      Ik schat dat ik -ook na mijn A30- nog zo’n tien jaar deze gewoonte heb volgehouden.
En zelfs nu vind ik het nog leuk om af en toe te doen. Als de mensen dan vragen gaan stellen, kan ik namelijk verhalen kwijt.
     
Bijvoorbeeld over mijn kapitein in dat leger.
Op oefening in Duitsland moest ik hem regelmatig naar Bremen brengen. Hij ging dan naar een vaste hoer in de Helenenstrasse.
      De visites duurden nooit lang. ’Laat je motor maar draaien’, zei hij dan.
Als je de Nekaf een beetje kende wist je dat je die met een vinger in het contact kon starten. De kapitein wist dat natuurlijk ook.
      Tijdens een oefening had hij op deze manier mijn auto ‘geleend’. Ik hoorde dat de auto gestart werd en zag hem ermee wegrijden.
Op de terugweg toen hij teveel gedronken had, reed hij de auto in een sloot.

Ik heb toen de schuld op me genomen. Daar was hij erg dankbaar voor, want de man zou voor de Krijgsraad zijn gesleept en oneervol zijn ontslagen.
      Hij tekende daarna vrijwel ongezien ieder verzoekje van mij om een paar dagen vrij te krijgen. En dat deed ik nogal vaak.