Een geschiedenis van de Nederlandse studentenbeweging
 

Vorige maand plaatste ik een stukje over het marathoninterview dat ik voor de VPRO-radio had met ‘Marx-professor’ Ger Harmsen.
      Ik kreeg een uitvoerige reactie van Hugo Kijne ( Te Gast 3).
Hij studeerde het bijvak filosofie bij Ger Harmsen.
      De professor haalde hem daarna (in 1975) voor 1 dag per week naar Groningen om colleges over de geschiedenis van de studentenbeweging te geven.
      Over dat onderwerp had Hugo zijn doctoraalscriptie (later als SUA boekje uitgekomen) geschreven.
Hij logeerde dan bij Pim Fortuyn, met wie hij goed bevriend was totdat hij (Fortuyn) te ver naar rechts opschoof.
      ‘Het waren mooie tijden daar in Groningen’, aldus Hugo.

Hugo Kijne woont in de V.S. en werkt in het stadsdeel Staten Island als manager van de afdeling volwasseneneducatie aan de City University van New York, de grootste stadsuniversiteit van de Verenigde Staten.


Hieronder een prachtig tijdsdocument!

 


Studentenaktivisten in Groningen

 

(Over Ger Harmsen, Pim Fortuyn, Ton Regtien en Paul Ulenbelt)

 

Ik zou je nog iets schrijven over mijn Groningse tijd (herfst 1975), maar dat gaat meer over mij dan over Ger Harmsen (en ook over Pim Fortuyn en Ton Regtien), en het is gebaseerd op een in toenemende mate falend geheugen. Ik studeerde in het voorjaar van 1975 af als socioloog, en had mijn bijvaktentamen filosofie bij Ger in Groningen gedaan. Dat deden veel studentaktivisten, omdat Ger de enige officieel marxistische filosoof in Nederland was en je op die manier nog wat waar voor al die uren Marx studeren kon krijgen. De meesten kozen teksten van Marx, maar ik wilde eindelijk Hegel wel eens lezen en koos dus diens ‘Phenomenologie des Geistes’ en Walter Kaufmann’s ‘Hegel, a Reinterpretation’. Dat vond Ger wel weer leuk, want Hegel kon hij eigenlijk nauwelijks aan zijn eigen studenten slijten.

Gedurende de zomer van 1974, die ik net als de rest van links Amsterdam onmiddellijk na de anjer-revolutie in Portugal doorbracht, las ik op het strand dus Hegel en Kaufmann. In September ging ik bij Ger tentamen afleggen op zijn instituut in Groningen, maar hij wilde alleen maar over Portugal praten en zoveel mogelijk van mijn indrukken over de veranderingen die daar aan de gang waren horen. Het uur dat hij voor mij had uitgetrokken ging snel voorbij, en toen ik tegen het einde opmerkte dat we het helemaal niet over Hegel hadden gehad zei Ger dat hij aan mijn opmerkingen over Portugal wel kon horen dat ik Hegel goed begrepen had. Ik hoorde later van mijn faculteit aan de VU dat hij mij een negen voor het tentamen had gegeven.

Mijn afstudeerscriptie ging over de Nederlandse studentenbeweging en is in 1978 door de SUA als boekje uitgegeven. In de zomer van 1975 kreeg ik een telefoontje van Pim Fortuyn, die inmiddels als wetenschappelijk medewerker bij Ger was komen werken. Hij vertelde me dat Ger wilde dat ik 1 dag per week in Groningen college over de studentenbeweging zou komen geven. Ik had op dat moment nog geen volledige baan en zei dat ik dat natuurlijk wel wilde doen. De relatie tussen Ger en Pim was op dat moment net weer een beetje goed geworden, nadat zij aanvankelijk flink met elkaar in de slag waren geweest. Hoewel Ger zelf Pim na diens afstuderen naar Groningen had gehaald was hij er niet op voorbereid dat Pim met een compleet proefschrift aan zou komen en van Ger verwachtte dat hij hem daar even snel op zou laten promoveren. Dat was niet Gers manier van werken en dat proefschrift vond hij ook maar niets, dus hij vertelde aan wie het maar wilde horen dat Pim een proefschrift had geschreven “waarvan elke regel doorgestreept zou moeten worden”. Pim was daar natuurlijk niet gelukkig mee, maar had weinig andere keus dan aan Gers kritiek gehoor te geven, en is uiteindelijk op een heel ander proefschrift, over het stakingsrecht, gepromoveerd. Toen ik in Groningen kwam hadden Ger en Pim al de taakverdeling die zij een aantal jaren aan hun instituut zouden cultiveren, Ger als de ideoloog (met Lolle Nauta als intellectuele partner), en Pim als bestuurder.

Voor mij hield het geven van colleges over de studentenbeweging in Groningen een aantal risico’s in. De Groningse studentenbeweging bestond uit CPN hardliners, aangevoerd door Paul Ulenbelt, die veel later voor de SP in de Tweede Kamer terecht zou komen, met op de achtergrond Ton Regtien, die in Groningen wetenschappelijk medewerker was bij de temagroep Noord-Nederland. Hoewel ik ook CPN-lid was kwam ik van de VU, waar een heel andere traditie bestond dan aan de GU (nu UvA), en tegen aktivisten van de VU werd door de CPN argwanend aangekeken. Het feit dat ik door ‘Nato-professor’ Harmsen, zoals Gijs Schreuders hem in ‘De Waarheid’ omschreven had, naar Groningen werd gehaald, maakte het er niet beter op. Ik had op mijn colleges dan ook elke week een flink deel van de Groningse studentenaktivisten zitten, die ondanks het feit dat mijn scriptie zeer CPN-vriendelijk geschreven was in het begin vrij agressief met mij in discussie gingen. Het bleek echter al snel dat wij het over de meeste dingen redelijk eens waren, dus afgezien van die begintijd verliepen mijn colleges verder rustig en prettig.

De dagen dat ik in Groningen was logeerde ik bij Pim, die een mooie flat bewoonde dicht bij het centrum van de stad, vol met schilderijen die hij toen al verzamelde. De relatie van Pim met wat hij de rest van zijn leven zijn ‘grote liefde’ zou blijven noemen, een Groningse studentendecaan, was toen al door de laatste verbroken, en Pim had ‘s avonds meestal vriendjes op bezoek of was naar nieuwe vriendjes op zoek, en hoewel wij af en toe samen in een Gronings restaurant aten scheidden onze wegen daarna en bracht ik verder weinig tijd met hem door. Hij maakte altijd overigens wel een prima ontbijt voor wie er in zijn huis sliep, en Pim en ik zijn goed bevriend gebleven tot hij in de late jaren negentig te ver naar rechts opschoof.

Omdat ik in Groningen niets beters te doen had en even weg was van mijn vriendin in Amsterdam ging ik ‘s avonds op zoek naar het andere geslacht. Ik kwam vaak terecht in café’s waar de Groningse studentenaktivisten uithingen en dronk dan een biertje met Ulenbelt, die daar hof hield, maar eindigde bijna steevast in een nachtcafé waar ook Ton Regtien bijna elke avond uithing. Omdat de studentenaktivisten de volgende ochtend weer vroeg op moesten, ik de halve dag in de trein terug naar Amsterdam kon slapen en Ton aan de universiteit niets hoefde uit te voeren waren hij en ik daar vaak de laatste klanten en deden we samen het licht uit. Hij beleerde mij dan, terwijl we allebei na tussen de tien en twintig pilsjes half-dronken maar nog niet ontoerekeningsvatbaar waren, over de plichten van de CPN-er, en uitte detailkritiek op mijn scriptie, waarvoor ik hem overigens uitgebreid geinterviewd had, dus als hij zei dat ik aan deze of gene aktie niet voldoende aandacht had besteed zei ik dat hij me dat toen wel even had mogen vertellen. Zo hadden wij dus wekelijks een goed gesprek.

Toen mijn boekje drie jaar later uitkwam schreef Ton Regtien in ‘De Waarheid’ een hele harde kritiek, onder de titel “Voetangels en klemmen van een onverwerkt verleden”, waarin hij mij vooral verweet dat ik niet voldoende aandacht aan de acties van de studentenbeweging besteed had, en te veel aan de ideologische ontwikkeling. Acties waren voor Regtien alles, een theoreticus was hij allerminst. Er waren veel mensen verbaasd en verontwaardigd over Regtiens toon, maar ik realiseerde me toen dat van alle boeken dit hetgene was dat hij zelf had willen schrijven, en dat hij vond dat ik hem onverdiend het gras voor de voeten had weggemaaid. Mijn herinnering aan Ton is overigens meer gevormd door die nachtelijke uren in Groningen dan door die recensie, zoals mijn herinnering aan Pim meer gevormd is door die Groningse tijd dan door wat hij later geworden is. Aan Ger heb ik alleen goede herinneringen, hoewel hij ook zijn momenten had. Ik zat jaren later, ik meen op weg naar een NVV scholingsbijeenkomst, eens met Ger in de bus in Amersfoort, en we kwamen toen langs het vroegere huis van mijn grootouders, op de berg aan de Utrechtseweg. Toen ik Ger daarop wees zei hij: “Je kan wel zien dat jij uit de bourgeoisie komt”. Zo was-ie ook wel weer. Dat was trouwens niet zo, wij waren gewone kleinburgers en dat heb ik hem ook uitgelegd, maar dat huis leek hem heel wat.

 

 

 

 

Hugo Kijne publiceerde vorig jaar in de Verenigde Staten zijn eerste roman:

                                 The doghouse administrator

 http://outskirtspress.com/webpage.php?ISBN=978-1-4327-1128-3