Zomer 1986

Een echte rijsttafel

In de zomer van 1986 was ik in Indonesië om voor een VPRO-programma een reconstructie te maken van de bijzondere jeugdjaren van Hans Cobet. Hij werd een paar jaar voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog in Jakarta geboren; zijn Nederlandse vader sneuvelde aan het begin van de oorlog en zijn moeder ging terug naar Nederland en liet hem in een weeshuis achter.
      Hij kwam in het Jappenkamp Tjimahi bij Bandung terecht, belandde na de oorlog in Jakarta in een pleeggezin; liep daar weg, zwierf over straat, werd opgepakt en in een jeugdgevangenis in het Javaanse stadje Tangerang geplaatst.
      Daar werd hij als enige ‘Belanda’ langdurig gepest, mishandeld en seksueel misbruikt door cipiers en mede-gevangenen.

Het waren emotionele weken.
      Hans beleefde ’alles’ weer.
Soms wilde hij er even uitbreken.

Hij wilde dan bijvoorbeeld ergens op het Javaanse platteland boemboes kopen. Die moesten ‘t liefst gemaakt zijn door een oude oma die het nog in haar vingers had.
      Of hij wilde naar een optreden, waar nog originele Krontjong muziek te horen was.
Ineens wilde hij bijvoorbeeld ook een echte Rijsttafel eten.

Dat viel nog niet mee!

De Rijsttafel bestond oorspronkelijk in Indonesië uit kliekjes, die -ook zonder koeling- een tijdje bewaard konden blijven, omdat zij zo sterk met sambal en andere ingrediënten gekruid waren.
      De Nederlanders werden uiteraard hiermee geconfronteerd. Hun eetlust was over het algemeen groter dan die van de Indonesiërs en zo werden er om ’ons’ te behagen steeds meer hapjes bij de rijst gevoegd.

Resultaat: een merkwaardig oost-west fusion-gerecht, dat in feite nergens een authentiek recept heeft. In Nederland kun je het in zogeheten Chinees-Indische restaurants in de meest merkwaardige samenstellingen krijgen.
      In goede Indonesische restaurants halen ze hun neus er voor op en in Indonesië zelf tref je het vrijwel nooit op het menu aan. Het herinnert de mensen te veel aan de Nederlandse koloniale tijd.

Maar!

Er is één grote uitzondering: 
      Restaurant Oasis in Jakarta.

Wij gingen erheen en werden van begin tot eind in de watten gelegd.
      Dat gold ook andere toeristen. Indonesiërs zelf kwamen hier natuurlijk niet eten.
Na een voorgerecht verscheen aan ons tafeltje een muziekgezelschap, dat verzoeknummers speelde. Na het tweede krontjongnummer kwam een gezelschap Jappen binnen voor wie onmiddellijk het Japanse volkslied werd gespeeld. Hans herkende het direct, want dat liedje had hij dagelijks in het kamp gehoord.
      (Ik zie een Nederlands bandje bij zo’n gelegenheid nog niet zo snel het Duitse volkslied spelen!)