Er is ook nog zoiets als lijkverstijving

Over de patholoog-anatoom dr. J. Zeldenrust (5 april 1907 - 5 juni 1990) doet een schat aan anekdotes de ronde. Bijvoorbeeld dat hij na sectie op een redelijk vergaan lijk: hart eruit, in de emmer, longen eruit, in de emmer, hersens en lever daarna alles vanuit de emmer weer terug, tegen zijn assistent, op zijn horloge kijkend, zei: “Ach, haal jij even een broodje kaas voor me.”
      Dr. Zeldenrust was een autoriteit in de 35 jaar (1948 tot 1984) die hij verbonden was aan het Gerechtelijk Laboratorium in Rijswerk. Het was een tijd, zeker in de jaren vijftig, begin zestig waarin moorden niet van alledag waren en door de ANP-nieuwdienst werden gemeld. Dus als de nieuwslezer zei: “De patholoog-anatoom dr. Zeldenrust zal sectie verrichten”, wist je meteen hoe laat het was.

      Zeldenrust raakte beroepshalve betrokken bij spraakmakende moordzaken, zoals de ‘Japanse koffermoord’. Over zijn ervaringen schreef hij een aantal boeken, dat een groot publiek aansprak. Zelf stond hij model voor de patholoog-anatoom in de boeken van A. Baantjer, de oud-rechercheur bij de Amsterdamse politie met wie hij vaak samenwerkte.

In april 1982 interviewde ik dr. Zeldenrust voor Het Vrije Volk, zonder aanleiding, behalve zijn reputatie en mijn nieuwsgierigheid. 


Dokter Zeldenrust ontleedt

(Door Els Smit)
Het op luide toon praten van ons allebei (dokter is een beetje doof) en het af en toe onbedaarlijk lachen moet u er zelf maar bij denken. In eerste instantie valt er weinig te praten (dokter is nog even bezig), laat staan te lachen.
       Het gesprek zal zich afspelen in het Gerechtelijk Laboratorium in Rijswijk. In de bibliotheek. Daar waar de zwarte luxaflex is neergelaten, de tl-verlichting brandt en waar die witte conferentietafel staat. Kasten langs de wand, boeken daarin natuurlijk, per slot van rekening is het een bibliotheek. Maar óók hersentumoren en foetussen-op-sap.

En daar? Zijn dat longen? Altijd gedacht dat die veel groter waren. En dáár: een hart. Er zit een klein gaatje in. De dodelijke afloop van een schietpartij. Hersenen. De hersenen van een mens heb ik ook altijd overschat. Er zit een tumor in zo groot als een kwartje. Er is ook een geprepareerde hand. Hij is een beetje grijs geworden in de loop der jaren.

“Wilt u een kopje koffie?”

De secretaresse van Zeldenrust.

Dokter komt zo, heb ik begrepen. Kan ik nog even verder kijken. Een halve schedel, splinters ernaast in een doos. Op het etiket staat: niet kantelen.
      De deur gaat open, Dokter. Witte jas. Een warme hand.

“Zullen we hier maar gaan zitten.”

Aan de immens lange tafel, hij aan het hoofd, ik haaks tegenover hem aan de lange kant. Laten we het maar gelijk over zijn werk hebben. Hij vindt dat werk belangrijk. Emoties bij al die lijkensnijderij vindt hij niet echt flauwekul, maar overdreven vindt hij ze vaak wel. Drie jaar geleden heeft hij over zijn werk een boek gepubliceerd: ‘Dr J. Zeldenrust, patholoog-anatoom’.

Hoe is het met het boek?

“Goed, geloof ik. De oplage, 12.000 was die dacht ik, is uitverkocht. Ik hoor er de laatste tijd niet zo veel meer over.”

U heeft dat boek destijds geschreven, omdat u van mening bent dat er veel misvattingen over uw werk bestaan én omdat u goede voorlichting over uw werk noodzakelijk vindt. Welke misvattingen zijn er dan én wat wilde u de mensen duidelijk maken?

“Het is zo móeilijk de mensen iets duidelijk te maken. Ik denk wel eens: de mensen hebben tegenwoordig te veel aan hun hoofd om nog in staat te zijn iets van belang tot zich te laten doordringen. Ze horen nog wel dingen, maar het is net of het ene oor in en het andere uitgaat.”
      En zo blijven de misvattingen dus bestaan.”

Zoals?

“Men zegt vaak als men een dode ziet: ‘Hij had een vredige gelaatsuitdrukking’. Maar dat is een interpretatie van degene die de dode ziet. Die redeneert dan eigenlijk: als het gezicht er vredig uitziet, zal er wel geen misdrijf aan vooraf zijn gegaan. Zelfs politiemensen en juristen maken die fout wel eens. Maar er is ook nog zoiets als lijkverstijving.”

Ja?

“Lijkverstijving treedt meestal twee uur nadat iemand is gestorven in. Na acht uur is die volledig. Die verstijving blijft gemiddeld zo’n 72 uur bestaan. Ik zeg: gemíddeld. Maar goed. ‘Hij lag er zo vredig bij’, zeggen ze dus. Maar dat heeft meer te maken met chemische processen na de dood dan met wat voor het intreden van de dood is gebeurd. Daar is het waar een patholoog-anatoom zijn diensten kan bewijzen, hoewel die ook niet.altijd alles met zekerheid kan zeggen.”

Nee?

“Nee. Vaak krijg je vragen die heel simpel lijken, zoals: ‘Wanneer is het slachtoffer overleden?’ Het antwoord is echter heel moeilijk. Ik had het net over de gemiddelde duur van lijkverstijving. Maar ik heb laatst iemand gezien: een slachtoffer van een verkeersongeluk. Die jongen was begraven. Maar na vier, vijf  dagen rezen er twijfels over of het wel een ongeluk was geweest. Hebben ze dat lichaam opgegraven. En wat zag ik? Die lijkverstijving die normaliter na 72 uur verdwijnt, was er nog steeds. Zo zie je maar weer, je kan niet altijd van gemiddelden uitgaan.

      “Ik ben er erg huiverig voor geworden daarover uitspraken te doen. Het verschilt allemaal van mens tot mens. Het ligt ook aan de omstandigheden. Is iemand in de openlucht overleden of bij kamertemperatuur? Had hij of zij veel kleren aan? Er zijn diverse methoden ontwikkeld om vast te stellen wanneer iemand precies is overleden, maar ze gaan allemaal uit van gemiddelden. Ervaring is ook heel belangrijk. Zo leer je bijvoorbeeld: na verloop van tijd, komt van het lichaam een bepaalde geur af, een moeilijk te definiëren geur. Je moet goed kunnen ruiken. Als je veel rookt, ruik je minder. Sinds een jaar of tien, elf gaat het wat dat betreft beter met me, sinds ik niet meer rook. Nou, van die geur kun je dus ook één en ander afleiden. Maar het vaststellen van het exacte tijdstip van overlijden blijft een moeilijke zaak. Ieder lichaam reageert anders. Eén van de laatste methoden is gebaseerd op het na de dood meten van de temperatuur. Daarbij worden via de neus, nee niet eens via de neus, via de oogkas elektroden in de centrale hersenen aangebracht. Dat is één van de meest betrouwbare plaatsen voor het meten van de temperatuur. Maar dan heb je weer een moeilijkheid: een patiënt, een slachtoffer kan vlak voor de dood een verhoogde of verlaagde lichaamstemperatuur kan hebben gehad en die weet je niet.”

Roken

U had het net over geur en reuk en dat u heeft gerookt, hè?

“Ja, nou en of.”

Ik dacht: misschien kan hij dit werk wel volhouden, omdat hij niets ruikt.

“Hoe bedoelt u?”

Nou, ik dacht: lijken, vieze lucht.

“Daar heb je weer zo’n subjectieve benadering. Waarom zou dat nou een vieze lucht zijn?”

Ja, je moet er van houden.

“Ja hoor eens, ik ruik ook liever parfum, hoewel, er zíjn parfums … “

Ik dacht dat artsen zelden rookten.

“Nou, dat zou ik niet gezegd willen hebben. Maar ik kreeg er op een gegeven moment last van. Hoesten ’s morgens vroeg. Nou ja, dan wordt het te gek. Van de ene op de andere dag ben ik ermee opgehouden.”

Echt?

“Je moet er wel een handigheidje op vinden. Als je verkouden bent, dan smaakt een sigaret niet. Dat is dan het moment om te besluiten: ik houd er mee op. Als je eenmaal weer beter bent, wil je weer gaan roken. Maar dán moet je zeggen: nee. Het kan best, hoor. Autosuggestie heet dat. Daar heb je helemaal geen, eh, a-cu-punc-tu-rist, voor nodig.”

Waarom rookte u eigenlijk, zelfs tot op tamelijk hoge leeftijd. Was het gewoonte of afreageren?

“Allebei een beetje. Nou ja, hoe gaat dat? De telefoon gaat, automatische handeling: Sigaret erbij of zoals nu: u komt op visite, gezellig, sigaret erbij. Dáártegen moet je je wapenen.”

Wat doet u nu om af te reageren?

“Dat is óók weer zoiets van de moderne tijd. Wat is nou afreageren? Als je dat zonodig moet doen, betekent dat dat er iets in je dagelijks leven zit, waarmee je niet tevreden bent. Het is een idée-fixe, compensatie, geef er maar aan naam aan. Wat is dat nou, dat je onder je prestaties gebukt zou moeten gaan?”

Psychologie

Psychologie heeft u altijd leuk gevonden, hè

“Ik heb psychologie er destijds als keuzevak bij gedaan toen ik in Groningen studeerde. Bij professor Heymans. Die was toen al heel oud, tegen de zeventig. Hij gaf colleges op de zaterdagmiddag van drie tot vijf. Daar ging je naar toe, hè. Omdat je het leuk vond. Tegenwoordig is alles al op vrijdagmiddag afgelopen.”

Wat vond u het leuke van psychologie?

“Heymans had een methode ontwikkeld om de mensen onder te verdelen in temperamenten. Ik vond het leuk om in mijn dagelijkse omgeving te bekijken: Die hoort in dit hokje en die in dat.

U houdt ook van psychologie?”

Ja, ik lees er veel over. Ik denk soms alleen dat je er in de eerste plaats aan begint, omdat je nieuwsgierig naar jezelf bent.

“Wat zegt u nou? Wil je jezelf doorgronden dan?”

Oók, ik ben toch een kind van mijn tijd. “Dat moet je niet doen, joh.”

Nee?

“Je vindt het toch nooit.”

Wat niet?

“Je diepste diepe.”

Nee?

“Welnee.”

Hier spreekt de ervaring?

“Het lukt je nooit. Als je in een nieuwe situatie wordt geplaatst, reageer je toch weer anders dan je ooit van jezelf had vermoed dat je zou doen. Wat je wél kan doen, is kijken hoe andere mensen op je reageren. Daaruit kan je iets voor jezelf afleiden. En wat jezelf betreft: je moet een aantal remmingen inbouwen.”

Remmingen?

“Ja, je moet je niet laten gaan. Dat is tegenwoordig ook zo ín. Je ziet het om je heen: Mensen laten zich gaan. Je kan je beter verdiepen in andere mensen.”

Kan je die dan wel tot op de bodem doorgronden?

“Bepaalde aspecten van de ander wel.”

Hoe wéét u dit allemaal?

“Intuïtie.”

…?

“Dit vak zet je aan het denken.”

Hoezo?

“Neem nou vergiftiging. De één ruimt de ander uit de weg door het toedienen van gif. Ik denk dan: als je elkaar niet mag, dan kan je toch uit elkaar gaan. Maar dat gaat in die gevallen kennelijk niet op. Er zit misschien iets van wraakzucht in. Iets van lafheid ook, vind ik. Ik vind schieten eerlijker.”

Ik vind vergiftigen wel chiquer.

“Maar we leven in déze tijd. Alles moet sneller. Ook doden dus. Daarbij komt: vroeger was vergiftigen niet zo eenvoudig vast te stellen. Pas in 1836 hebben ze ontdekt hoe arsenicumvergiftiging aan te tonen. Eer die kennis is verspreid, duurt ook wel even. Maar in ieder geval, nú loop je de kans dat je wordt ontdekt. Maar het komt nog steeds voor. Er was een vrouw die zich emotioneel verwaarloosd voelde. Die ging toen haar man vergiftigen. Begrijp je waarom? Die man werd afhankelijk van haar, had haar zorg nodig en moest toen als wederdienst dánkbaar zijn.”

Bent u pessimistisch over mensen geworden door uw vak?

“Nee, nee, niet door mijn vak. Meer door wat je leest, wat je hoort: Een miljoenenfraude hier, tasjesrovers daar.”

Fraude en tasjesrovers bestonden vroeger ook.

“Jawel, maar het komt nu allemaal in de media.”

Je kan de media niet de schuld geven van de ellende in de wereld.

“Nee, maar publiciteit en de maatschappij, het handelen van mensen: Het versterkt elkaar wel.”

Wat zei uw vrouw toen u haar vertelde wat voor vak u had?

“Ze wist het al”

Ja?

“Je wordt geen patholoog-anatoom van de ene dag op de andere. Daar gaat een studie aan vooraf. Trouwens, er zijn een paar honderd pathologen-anatoom in Nederland en het grootste gedeelte daarvan heeft een vrouw, dus … “

Heeft u het altijd willen worden?

“Ik wilde aanvankelijk huisarts worden. Op het platteland, want daar kan je veel zelf doen. Maar toen ik de studie van arts had voltooid, vond ik dat ik nog niet genoeg wist. Toen ben ik teruggegaan naar de universiteit. Daar belandde ik op de afdeling ontleedkunde.”

Heeft u enig idee wat u als vak had gekozen als u dit niet had gehad?

Postzegels

“Nou, postzegelverzamelaar misschien.”

Verzamelt u postzegels?

“Ja.”

Maar dat kan je niet als vak doen.

“Nee, da’s waar. Nou, postzegelhandelaar dan, maar ach, ik ben niet geschikt voor de handel.”

Gaat u als u ooit met dit vak zou ophouden verder met de postzegels?

“Ik weet het niet. Laatst sprak ik een collega en die zei: ‘Ik wil er wel mee doorgaan, met die postzegels, maar al mijn albums zijn al vol’.”

Bent u eigenlijk van plan om met werken te stoppen. U bent nu 75, uw voorganger was 83 toen hij er mee ophield.

“Ik hoop het eigenlijk niet zo lang meer te maken, wat het werk betreft dan.”

En wat gaat u dan doen?

“Ik denk dat mijn activiteit wordt: schrijven.”

Over uw vak of romans?

“Misschien romans, gebaseerd op mijn vak.”

Uw vrouw heeft ooit eens in een interview gezegd: “Daar heeft hij te weinig fantasie voor.”

“Ha, ha, da’s dan een mooie uitdaging om te bewijzen dat ik dat wél heb.”

Nog even over uw werk nú. U vergelijkt het vaak met het werk van een chirurg of met iemand die sectie op een patiënt uitvoert. Ik vind het toch iets anders

“Ja, dat is het ook wel.”

Ik bedoel: het is iets anders of je sectie uitvoert op iemand die op zoals dat heet natuurlijke wijze is overleden of dat je een door misdaad verminkt lijk onder handen hebt.

“Jawel, maar u moet het zo zien: ik doe het voor de wetenschap én ik kan af en toe uit het hokje van medicus stappen.”

 U bedoelt dat u ook in de rechtszaal, bij strafrechtprocessen, komt?

Ja, dan word ik geconfronteerd met juristen. Dat leert je je eigen werk te relativeren. Ik had in de medische hoek kunnen blijven. Het is heel goed dat anderen dat doen, maar ik voelde er niet voor om tussen de vier muren van een laboratorium te moeten zitten. Nu kan ik helpen de wet, de rechtspraak te dienen. Ik kan feiten aandragen en dat vind ik heel nuttig vandaag de dag. Er is al zo veel louter op theorieën gebaseerd. Een advocaat beroept zich op psychiatrische rapporten. Maar ik draag feiten aan. Stel: iemand is dood aangetroffen met zijn hoofd op de telefoon. Hoe ver kan iemand nog lopen nadat hij dood is? Die vraag is belangrijk, ook voor de verdachte. Heeft het slachtoffer, na, laten we zeggen een schot, nog naar de telefoon kunnen lopen? Zo ja, dan is er geen sprake van moord, maar van doodslag of mishandeling. Scheelt die verdachte misschien toch weer een paar jaar. En de advocaat heeft hij áltijd mee.”

Daar hoorde ik iets van cynisme.

“De verdedigers stellen vaak: ‘Verdachte was in hoge mate ontoerekeningsvatbaar’. Dat roepen ze al jaren, zouden ze ook niet zo vaak moeten doen. Ik denk wel eens: ontoerekeningsvatbaar? Zou hij op het moment dat hij een ander vermoordde écht niet meer hebben geweten wat hij deed?”

Als de rechtszitting begint, hebt u uw werk gedaan. In stilte.

“Hoe bedoelt u?”

Nou, u hebt niet bepaald een vak van: je ontmoet zo veel mensen met wie je gezellig kan praten.

“Nee, dat is waar. Een chirurg kan achteraf nog eens een praatje gaan maken met degene die hij onder het mes heeft gehad. Dat is er hier dus niet bij. En als je op de afdeling verloskunde zit, krijg je wel eens een taart. Dat kan je hier dus helemáál vergeten.”

Muziek

Houdt u eigenlijk van muziek?

“Wat is dat nou voor een vraag?”

Ik weet het niet, het is een tic van me: Aan mensen vragen van wat voor muziek ze houden.

“Wat leuk. Ja, ik hou wel van muziek, klassiek. Grieg en die Fin, hoe heet hij: Sibelius.”

Houdt u van Scandinavië?

“Toevallig zijn we er vorig jaar nog geweest. Ja, ik hou van Scandinavië, maar ik hou vooral van Schotland.”

Geef me de vijf.

“Hoezo, gaat u al weg dan?”

Nee, ik hou ook heel veel van Schotland. Ik wilde even mijn lotsverbondenheid uitdrukken.

“Het is een mooi land, hè?”

Ik ben er dol op, maar sommige mensen noemen het een melancholiek land.

“Als je last hebt van depressies, zou je er misschien niet heen moeten gaan. Of juist wel.”

Dat groen, dat blauw.

“Precies.”

Zouden ze, ik zou het u ook hebben gevraagd als u nu 30 jaar zou zijn geweest en geen 75, later als u dood bent ook in u mogen snijden?

“Dat ligt er maar helemaal aan. Er moet wél een bepaalde aanleiding voor zijn. Tot een paar jaar geleden was het mode om op iedereen sectie uit te voeren. Als het nou zou gaan om een kwaal, waarvan ze de oorzaak niet gevonden zouden hebben. Maar tegenwoordig stellen ze die vooraf via medische onderzoeken al vast. Maar als ze de oorzaak niet zouden hebben constateren, dan wel. En als het om een misdrijf gaat, dan heb je er helemaal weinig over te zeggen. Dan gebeurt het gewoon.”

Inmiddels zijn er portretten van de dokter gemaakt. Maar de fotograaf wil méér. “Zou u niet, eh, in uw snijkamer willen poseren?”

“Hè, moet dat nou?”

Het móet niet.

“Mag ik u iets vragen: Zou u me, eh, met mijn hond willen fotograferen?”

Die hond. Stom, ik heb er niet naar gevraagd. Het is een Newfoundlander. Is het nog Olaf de Derde?

“Het is Olaf de Vierde en voor mijn vrouw is het Olaf de Vijfde.”

U hangt aan die beesten, hè?

“Newfoundlanders: het is een ras waar menig mens een voorbeeld aan kan nemen.”

Waarom?

“Ze zijn aardig. Ze staan voor hun zaak, maar niet agressief. Als ze op een trap liggen en jij wilt er langs, dan kan je tegen ze zeggen: ‘Verdomme, sta op’, maar dan blijven ze liggen. Maar als je zegt: ‘Joh, ik wil er even langs’, dan staan ze op. En moet je zien hoe ze vrouwtjeshonden tegemoet treden: Dat doen ze met égards. Waar hangt uw jas?”

In de garderobe.

“Dag, ik vond het een leuk gesprek.”

Ik ook. En ik verheug me op de foto die de fotograaf morgen gaat maken: Van hem en zijn hond.


Meer van Els: HIER