Op zoek naar het meeting-point

 

Ze is inmiddels 51 Josefien. Onhandig en vaak ongelukkig.
      Ze woont met haar oude moeder aan de rand van Haarlem-Noord.
Sinds ze enigszins hersteld is van een burnout heeft ze haar werk op de boekhouding van de papierfabriek in Amsterdam weer hervat.

Ze heeft een brief gehad van Sigurd, de dikke Noor, die haar tijdens een cruise op de Middellandse zee het hof had gemaakt.
      Sigurd wilde haar ontmoeten en Josefien had hem tot grote ergernis van haar vriendinnen meteen maar uitgenodigd.

 

 
Nice dress Josefien;
May I kiss You? 

 

 
Ze is nerveus, Josefien. Ze heeft haar zwarte rokje aan en het roze truitje met licht decolleté .
      Ze zit in bus 300 van Tangenent en is op weg van Haarlem naar Schiphol.
De bus heeft vertraging, want ter hoogte van Vijfhuizen is een vrachtwagen gekanteld.
      Als ze nou maar op tijd bij het meeting-point is, want daar heeft ze afgesproken met Sigurd, haar Noorse vriend die om 21.10 uur zou aankomen. Het is nu bijna 9 uur. Het sneeuwt licht en het is pikkedonker. Ze kijkt op haar horloge.
      Zou ze hem bellen? Dat ze er niet op tijd kon zijn?
De bus gaat door Hoofddorp. Het is stil op straat. Gelukkig is het nog niet glad.

Ze belt. Antwoordapparaat. Natuurlijk.
      In het vliegtuig moet je je mobieltje uitzetten. Ze zeiden dat dat gevaarlijk was.
Josefien begrijpt niet zo goed waarom.
     
Een vliegtuig kon toch niet neerstorten als je een mobieltje aan had. Flauwekul. Toch?


Het is bijna half tien als de bus op Schiphol arriveert.
      Waar is nu dat meeting point?
     
En met welke vlucht komt hij eigenlijk?
Ze kijkt op haar papiertje. Was hij er al?

Ze raadpleegt de monitoren. Sigurd kwam uit Bergen. Maar ze kan heel Bergen niet vinden.
      Zenuwachtig gaat ze naar een inlichtingenbalie.
Ach. De vlucht uit Bergen heeft een tussenstop gemaakt in Oslo. Vlucht DY 1256. Jawel. Landed. 21.05 uur.


Ze spoedt zich naar de Departures hal. Waar was dat meeting-point nu? Zou ze hem laten oproepen?
      Opnieuw vraagt ze de weg en hoort dan dat ze naar de aankomsthal moet.
      ‘Dat rood-witte kreng mevrouw!’
Zou ze Sigurd -of Siggy, zoals ze hem in stilte noemde- eigenlijk wel herkennen? Het was al meer dan een jaar geleden.
     
Hij was behoorlijk dik geweest. En kaal.
Maar hij had juist geschreven dat hij was afgevallen en dat hij een haarstukje had genomen.
    
Josefien neemt de roltrap en spoedt zich naar die rare roodwitte kubus.
Daar is hij. Siggy! Onmiskenbaar.
      Josefien kan een licht gevoel van teleurstelling niet onderdrukken. Was dat nou alles.?
Hij is nog steeds behoorlijk dik en kaal. Bovendien ruikt hij onmiskenbaar naar drank.
     
Maar Sigurd lacht en neemt haar in zijn armen.

‘Josefien’, zegt hij. ‘My Josefien’.


Gearmd gaan ze op weg. Josefien wil de bus nemen, maar Sigurd troont haar mee naar de taxi-standplaats.
      ’We hebben iets te vieren’, zegt hij. ‘Iets moois’.
Josefien schrikt.
     
‘Iets te vieren?’
     
Wat hadden ze dan te vieren?
Ze zouden de Kerstdagen samen doorbrengen. En oud en nieuw.
      Haar oude moeder zou daar ook bij zijn. Die dacht alleen maar dat alle Noren zich een rondje in de rondte zopen.
Mijn god.
     
Het was wel heel veel allemaal. Zou dat wel lukken?
     
‘Nice dress Josefien!. May I kiss you’, fluistert Sigurd.
      
‘Yes, Yes , yes’ , zegt Josefien. ’Do what you wish’.

De taxi wordt bestuurd door een jonge opvallend blonde vrouw.
     
Josefien vindt dat Sigurd wel erg veel belangstelling voor haar heeft.
Ze zint op een openingsvraag. Repeteert haar huiswerk.
     
Zou ze nu al beginnen over Grieg? Henrik Ibsen? De Peer Gynt-Suite. Johann Olav Koss? Over die Chinese Nobelprijswinnaar?

‘And’ zegt ze. ‘How was your trip?’.