Goedbedoelde rimram of knap bedachte dijkgedichten
Visie 1:
In de Hoeksche Waard , waar ik woon, bevindt zich een mooi netwerk van fiets- en wandelpaden. Omdat ik weer regelmatig hard loop, kom ik vaak over die paden.
Soms staan er teksten op.
Die zijn ruim drie jaar geleden aangebracht met witte wegdekverf.
Langzaam vervaagden die teksten, maar dit jaar zijn ze weer overgeschilderd.
Overigens de laatste keer, want de komende zeven jaar moeten ze geheel verdwijnen.
Waarom? Tja!
Curieuze teksten
Het zijn curieuze teksten. Prozaïsch bedoeld. Poëtisch misschien wel.
Ik zeg uitdrukkelijk ’bedoeld’, want ik vind het eerlijk gezegd rimram.
'op dit punt gekomen, is alles open'
‘zij hebben hun kustlijnen verlaten’
‘het gebeurt zonder omkijken’
‘binnenlanden, die aan elkaar grenzen, doemen op’
Dialoog
Het zijn er maar een paar.
Deze ‘wegdekdialogen’ zoals ze genoemd worden zijn dus eigenlijk een soort 'wegwerkdialogen'. Bedacht door kunstenares Linda Pijnacker. Zij wil namelijk ‘een dialoog op gang brengen tussen lezer en landschap’.
En daar wringt het natuurlijk.
Ideetje; toch?
Laten we nog één tekst nemen die het hele project zelf treffend omschrijft:
‘achterom kijkned verdwaalt de blik in mist’.
Dat de ‘n’ en de ‘e’ in verkeerde volgorde op het wegdek zijn gekalkt, lijkt me tekenend voor de onverschilligheid waarmee dit alles tot stand is gebracht.
Sunday 12 July 2009
Visie 2:
Je kunt er ook anders tegen aan kijken.
Dat doet bijvoorbeeld Frans Mensonides, een Neerlandicus uit Leiden.
Hij ging in het voorjaar met het openbaar vervoer naar het dorpje Goudswaard en wandelde over een fietspad naar Piershil.
Hij noteerde op dit traject alle teksten, zette die achter elkaar en kwam tot het volgende gedicht:
gedachten zijn in aantocht
omhuld door datgene dat jij ziet
tot in de zee willen zij reiken
woorden rollen van de dijk
aan flarden gevallen
klapwiekend zoeken zij elkaar
met dit gebaar groeien ze op tot een boom
Frans Mensonides, (’gedichten, daarin heb ik doorgeleerd, al schrijf ik ze zelf niet’) vindt dit een mooi beeld.
’Die stukgevallen woorden, die zich dan toch aaneengorden tot iets moois. Dat is precies wat dit gedicht doet. Je neemt het verbrokkeld tot je, maar als je het onder elkaar opschrijft vormt het toch een min of meer begrijpelijke taaluiting. Een mooi zelfverwijzend gedicht!’.
Ik had het zo niet gezien, maar vind het knap gevonden.
En dan signaleert Frans Mensonides een volgend punt.
Want wat gebeurt er als je in de andere richting -van Piershil naar Goudswaard- loopt en het gedicht dus in omgekeerde volgorde leest?
‘Niet bevorderlijk voor het begrip’.
Maar constateert hij ‘aan het eind krijg je, als het goed is, natuurlijk de briljante inval dat je de volgorde van de regels moet omdraaien’.
En dat is natuurlijk zo.
Daarom zijn die n en e in dat andere gedicht omgedraaid.
Alles valt op zijn plaats, want op dit punt gekomen is alles open.