Blauw-Wit wordt Feyenoord

We noemen haar Josefien. Zij werd in 1929 uitgenodigd door Jan (de Bakker) om voor ‘t eerst van haar leven naar een voetbalwedstrijd te gaan. Het was in Amsterdam want de wedstrijd ging tussen Ajax en Blauw-Wit, dat in die dagen ook een grote Amsterdamse club was.
      Mijn vader was Amsterdammer en een fervent supporter van Blauw-Wit.

Louis Davids zong er een lied over. De Voetbalmatch.
      Hij had die tekst niet zelf geschreven, maar had het gekocht van Jacques van Tol. Dat deed hij wel vaker. Op voorwaarde dat de tekst zijn ‘’eigendom’’ werd en dat hij er veranderingen in mocht aanbrengen.

      En nu komt de grote vraag: Heeft hij dat inderdaad gedaan, want er zit een grove fout in die tekst.
Mijn vader wond zich daar altijd zeer over op. In het begin van het lied gaat de wedstrijd tussen Ajax en Blauw-Wit, maar aan het eind horen we Hup Ajax! en Hup Feyenoord!

      Louis Davids heeft in de beeldvorming een Amsterdamse uitstraling, maar hij werd geboren in Rotterdam. Dus wie weet heeft hij Feyenoord er wel in geschreven.

Luister HIER naar Louis Davids met De Voetbalmatch
    


De Voetbalmatch

Jan de Bakker had mij zondag uitgenodigd,
Voor een wedstrijd tussen Ajax en Blauw Wit.
Nou die slome heb er eer mee ingelegen,
Je wordt koud mens, als je daar te knijsen zit.
Ik heb nooit geweten dat ik zo sportief was,
Want nou ja, van voetbal wist ik nog niet veel,
Maar zo nou en dan docht ik dat ik het aflee,
Want de zenuwen die zaten in mijn keel.

Twintig knullen in d’r Jansen en Tilanus,
liepen los in het midden op een grasveld rond.
Wassen beelden mens, om zo rauw in te bijten,
Af en toe dan kwam het water in mijn mond.
Ik zat zonder erg dat snoepgoed aan te kijken,
En ik wist niet dat het al begonnen was.
Eensklaps riep de bakker: ‘Goal!’ en van emotie
Vielen al zijn valse tanden in het gras.

In de verte sting een goser in een poortje,
Met van achteren een soortement van net.
Ik zeg: ‘Waarom gaat die vent niet aan de kant staan?
Hij krijgt iedere keer die stuiter op zijn head.’
Jan die heb mij toen de regels uitgelegen,
En hij zei: ‘Die vent heet keeper en dat mot,
Wie de voetbal in het net schopt heb een goaltje,
En wie de meeste goaltjes krijgt die wint de pot.’

Een brok kifteling floot telkens op een fluitje,
En dan riep hij hands, penalty of free kick.
En dan moesten ze van voren af aan beginnen.
Ik zeg: ‘Waarom krijgt die druiloor niet de hik?
Als hij nog eens roet in het eten durft te gooien,
Dan maak ik ook hands, maar dan gaat het met geweld.
Zal ik hem een penalty op z’n ogen geven,
Dat zijn hele middenlinie d’r van smelt!’

Na een kwartiertje werd de wedstrijd reuze spannend,
En de hele klit krioelde op de grond.
Jan riep: ‘Corner, dat is een doodschop om een hoekie,’
En toen kwam er een invalide van het front.
Ik zeg: ‘Tjesses Jan, er vallen toch geen dooien?.
Ik bedoel maar haast, het is zonde dat ik het zeg,
Als het zo mot, zoek ik liever met z’n tweetjes
Wat verstrooiing op de Nieuwe Wandelweg.’

Iedere keer stormde een ploegie weer naar voren
En dan kreeg die bal een mep. Ik riep: ‘Hij leit!’
Als de bal weer in het netje was gekieperd,
Dan floot die lange en dan riepen ze: ‘Off side!’
Jan die zei me dan: ‘t Goaltje is niet geldig.’
‘En hij lag in het net, dat komt toch niet te pas?’
Toen zei Jan: ‘Die spil die had niet maggen schieten,
Omdat die in overspelpositie was.’

Ik hoorde niks meer als Hup Ajax of Hup Feyenoord!
Om die scheidsrechter wier ik toch toen zo vals,
Dat ik gooide een banaan vlak op zijn ponum,
En viel huilende m’n bakker om zijn hals.
Nou die smeedde gauw het ijzer toen het heet was,
En hij gaf mij een verbouwereerde zoen.
Ik weet heus niet wie de wedstrijd heeft gewonnen,
Maar mijn Jantje is voor mij de kampioen!