1. Een dubbel tarief

 

Je kunt makkelijk in één dag door Oostenrijk rijden.
      Bijvoorbeeld van Passau in Duitsland via Linz en Graz naar Maribor in Slovenië.
Je hebt dan een vignet nodig. Niet voor één dag, want dat kan helemaal niet. Je moet voor € 9,90  (Bij de ANWB 12,85) een vignet kopen voor minimaal tien dagen. Dat is een beetje raar.
      Nog vreemder is het dat je op dit traject nog eens extra tol moet betalen voor twee tunnels. .
De Bosruck  10,95 en de Gleinalm € 14,95 -
      Bij de rusthaven Rottenmann-Nord wordt dat allemaal op een bord aangegeven.
(Foto 2014)

 

Je krijgt er wel een mooi uitzicht voor.

 

 

2. Verslaggever te Wenen

Eregasten

We zien hier uw bloghouder in smoking; 25 jaar oud.
      Het was 16 januari 1970. Locatie: De grote Redoutensaal van de Hofburg in Wenen, het voormalige paleis van de Oostenrijkse keizers.
Daar werd op die dag de Wiener Fasching gehouden, een muziekgala waar naast de pas overleden Johannes Heesters die avond maar liefst 27 muziek-, dans- en balletgezelschappen optraden.
      Eregasten waren De Trommelaeren van Roesendaele, een show- en dansorkest uit Roosendaal dat in die dagen grote triomfen vierde.

Ik was toen verslaggever bij het Dagblad De Stem. En ik verzeker u dat het gezelschap in Wenen groot succes had.
      Bovendien werd er -zoals u ziet- goed voor de pers gezorgd.

Foto's: Dick de Boer

 

De Trommelaeren in Wenen met dirigent Wim Laros

Wim Laros
    Bij boekhandel De Boekenwurm in de Roosendaalse Molenstraat vond ik een boekje van C.J.Heeren, die de achtergronden van dit korps schetst in een uitvoerige en zeer gedetailleerde sociaaal/culturele beschouwing. De band werd in 1953 opgericht en groeide uit tot een internationaal vermaard gezelschap, dat bij de wereldmuziekconcoursen in Kerkrade in 1958 en 1962 wereldkampioen werd. Het korps bestond op enig moment uit 59 instrumentbespelers: negentien slagwerkers met een overslagtrom, twee pauken, acht parade- en acht concerttamboers, zestien jachthoornisten, vier tubaspelers, twee sousafonisten of bassisten, twee bekkenisten en zestien trompettisten.

      Muzikaal leider was Wim Laros, een gedreven man. Aan hem vooral wordt het succes van de Trommelaeren toegeschreven.

      Hij was niet alleen de dirigent, maar ook een componist, die voortdurend naar vernieuwing streefde.
Met grote ijver, enorme discipline, inspiratie en een ongekende inzet leidde hij het gezelschap. Soms werd zeven dagen per week geoefend.
Muzikanten die een keertje niet kwamen opdagen, werden eruit gezet.
     
Bij het eerste wereldmuziekconcours haalden de Trommelaeren 118 punten, slechts twee punten onder het maximum.

C.J.Heeren: ‘Voor een menigte van 30.000 toeschouwers etaleerden De Trommelaeren hun Rijsdijkmars. De band had amper de mars ingezet of bij de eerste exercitiefiguur ging er een golf van applaus door de rijen en dat hield niet meer op voor het korps de sintelbaan helemaal rond geweest was. De jury had reeds na enige minuten de formulieren ingevuld. Voor de rest keken ook zij vol bewondering toe!’

Nadat de band in 1962 opnieuw wereldkampioen was geworden, volgden steeds meer optredens in binnen- en buitenland.
      Maar het absolute hoogtepunt was de voorstelling in Wenen, waarvoor Wim Laros een parafrase op het Weense carnavalssymbool ‘Der Lieben Augustin’ had gemaakt.
      Na het Weense avontuur ging het door allerlei verwikkelingen, ruzies en onbegrip bergafwaarts met het orkest. Een paar jaar later werd het roemloos opgeheven.

Monumentaal eerbetoon

Veel mensen hebben zich in die jaren afgevraagd hoe er zo’n vermaard gezelschap kon ontstaan in een provincieplaatsje als Roosendaal.
      Niet in de laatste plaats de Roosendalers zelf.
Het antwoord is steevast: Wim Laros.
      De dirigent overleed in 2007 en dat was aanleiding om het initiatief te nemen voor een blijvende herinnering.
Dat werd een kunstwerk van Léon Vermunt; negentien in staal gesneden manshoge figuren, die geplaatst zijn op het dak van een winkelgalerij aan de Nieuwe Markt in Roosendaal.

 

 

3. Obernberg. Een Marktdorp in Oostenrijk


Het ziet er niet erg Oostenrijks uit: Obernberg am Inn. Een dorpje van nog geen 2.000 inwoners in het Noordwesten van Oostenrijk. Aan de andere kant van de rivier ligt Duitsland.
      Vooral het Marktplein is karakteristiek met rococo-huizen, waarvan er een paar beschilderd zijn door Johann Baptist Modler. Hij woonde daar zelf een tijd en beschilderde ook zijn eigen huis.
      Op de Markt zijn ook het raadhuis, de Nicolauskirche en een Heimatmuseum. Het dorp heeft relatief veel hotels en is een interessant oord voor toeristen die op rust gesteld zijn en in de omgeving willen wandelen.

Café Woerndle



Raadhuis



Heimathaus



Nicolauskirche

         

Modlerhaus



De Markt met rechtsvoor het in bruin beschilderde huis van Modler


Hausgemachtes Beuschl



Je kunt hier bijvoorbeeld huisgemaakte Beuschl eten.
      Een soort soep naar authentiek Oostenrijks recept, waar je orgaanvlees voor nodig hebt. Meestal worden kalfslong en -hart gebruikt. Dat wordt zo’n anderhalf uur gekookt in kalfsbouillon en -soms- rode wijn en dan gaat het in een saus van boter, bloem, uien, peterselie, selderie en zure room.

 

4. BIJ DE RADIO AANGENOMEN

(Door Peter Flik te Hongarije)

Was ik te jong? Ja
Onervaren? Ja
Vol goede moed? Nou ja…

Ik was onderwijzer en had het wel naar mijn zin op een vrij progressieve school in Utrecht. Alleen die kinderen, hoe moest je die aanpakken. Van alles geleerd op de toenmalige kweekschool. Schuifkrijt, solfège, didactische principes, figuurzagen, zang en dans en wat niet. Maar hoe om te gaan met wanhopige kinderen die de scheiding van hun ouders meemaakten. Daar was in de opleiding nooit iets over verteld. Ook niet hoe je houding moest zijn ten opzichte van uitgesproken domme of slimme kinderen. Ordening in hun levens aanbrengen, terwijl je zelf nog maar net daaraan toe was. Het was een prima baan, maar voor mij te zwaar.
      Er verscheen een advertentie van de V.P.R.O. Die omroep zocht iemand die schoolradioprogramma’s wilde maken. Een introductiegesprek, stemtest. Aangenomen.
      De eerste werkdag. Allereerste ervaring in radioland. Collega’s vroegen me of ik misschien wist hoe de kerst in dat jaar zou vallen. Ik had geen idee en begreep ook niet wat ze wilden weten. Pas na geruime tijd werd me dit duidelijk: zou de kerst op vrijdag en zaterdag vallen, dan hadden we drie vrije dagen aaneengesloten.
      Het werken voor de schoolradio was niet moeilijk, maar ik zag wel in dat dit werken in de luwte was. Het echte werk: nieuws, lezingen, documentaires, muziek, reportages, daar kon ik nog niet bij. Oudere collega’s waren daar zeer bedreven in en sommigen van hen lieten dat merken ook. Omroepster Mieke van Dillen schreeuwde me een keer toe dat ik niet moest denken als jonkie dat ik nog met iets nieuws kon komen, alles was al een keer gedaan.

        
    Kasteel Belvedere Wenen

Na een paar maanden waagde ik de stap naar het echte werk te maken, en zocht steun bij een vijf jaar oudere collega die op het punt stond naar Wenen af te reizen om verslag te doen van een politieke bijeenkomst ergens op een kasteel. Hij gaf mij instructies. Onberispelijk gekleed zijn. Naar de kapper. Apparatuur op compleetheid controleren. Ik zou me gedeisd moeten houden, hij zou het echte werk doen, daar kon ik dan wat van leren.
      Hotel te Wenen. De avond er voor niet de stad in gaan, niet drinken. Je inlezen. Hij gaf me knipselmap met zeker twintig bladen. Op mijn kamer studeren. Ik snapte er werkelijk geen hout van. Moeilijk Duits, onuitspreekbare namen, onbegrijpelijke verwijzingen. Een diepe slaap redde me.
      De volgende morgen met een taxi naar de plaats des onheils, zo voelde ik het. Zakdoek vergeten, alsmede schrijfgerei. Geen nood, de collega had er wel drie van. Tijdens de rit nog wat instructies. Nooit iemand bij zijn voornaam noemen of tutoyeren. Nooit directe vragen stellen, maar eerst aan een omweg beginnen. Het liefst niet gaan zitten maar blijven staan, een stoel houdt je vast. Niet opvallen.
      Bij binnenkomst in de grote spiegelzaal van het kasteel loop ik tegen een tafeltje. Tien glazen op de grond. Dit moet dus niet fluistert de collega. En dit ook niet bijt ik hem toe: een Oostenrijkse politicus komt op mij af en negeert mijn collega. Hij ziet dat ik een microfoon in de hand heb en de collega niet. Stellen Sie jetzt die Fragen, zegt hij vriendelijk tegen mij In mijn hoofd ontrolt zich een film. Politieagenten voeren mij af naar een somber gebouw met martelkamers. Tegelijk ben ik me er van bewust dat ik die film niet moet afwachten. De politicus wacht op mijn vragen. Vragen die ik niet heb en ook niet kan verzinnen. En die eerste omweg heb ik ook al niet. Welke kapper doet Uw haar, dat is het enige dat mij te binnen schiet. Maar dat kan je toch echt niet vragen. Mijn collega ziet in welk parket ik zit en grijpt in. Vielleicht Herr Schönbrunn Wartelegger können Sie uns erklären was der ÖVP…….

Het eind van de zin heb ik nooit gehoord. Werd wakker in een ambulance.

Terug in Hilversum vroegen collega’s hoe het was in Oostenrijk. Weihnachten fällt dieses Jahr auf Mittwoch und Donnerstag, antwoordde ik en zij wendden zich af.