Van Han G. Hoekstra

Gasthuismolensteeg

Er springen liedjes uit de Westertoren.
Ik hoor ze in de Gasthuismolensteeg,
Er waren jaren dat de toren zweeg,
toen kon men andere geluiden horen.

Twee jongens werkten met een korte ruk
hun sleede brug op. De ene draagt een jekker
en commandeert, plat op zijn buik, de trekker.
Ik ken dat nog, die slede, dat geluk.

 Een vrouwtje, als mijn moeder al zou oud,
steekt de straat over. Een man helpt haar even.
Ik doe niets. Ik kijk zo maar naar het leven
en denk hoe eindeloos ik ervan houd.


Van Bertus Aafjes

 Achter de ruit (van Han G. Hoekstra)

 O zorgeloos en prachtig Amsterdam
-De ruit is in een aquarel herboren-
En duiven vallen rond de Westertoren
Als dwarrelende bloesem rond de stam

 Een beiaardier, die aan het klokzeel kwam-
‘Lief Vaderland, vaarwel’ klinkt me in de oren…
Dan jubelen de negen englenkoren
en storten schrijlings over Waag en Dam.

 De ruit wordt door mijn adem grijs bezet;
Het water stijgt. De zilvren stad loopt onder;
Mensen noch duiven, niemand wordt gered.

 Maar met de vinger teken ik een vlonder
En zie, een duif vliegt door het lichtspoor met
een tak olijf. De wereld is een wonder.