Het Begin
(Door Els Smit, journalist te Rotterdam)
De buitenlandredactie van de deftige Nieuwe Rotterdamsche Courant in het monumentale pand aan de Witte de Withstraat in Rotterdam had in 1969 de wereld verdeeld. Ze waren met z’n vijven. Ieder kon zo een werelddeel voor zijn rekening nemen. Geen wonder dat er een probleem ontstond toen, eind juli, de eerste maanlanding zich aankondigde.
De hoofdredacteur meldde zich, met zwart pak en vlinderstrikje én een pak papieren onder zijn arm, wat bedremmeld aan het bureau van de chef buitenland. Ik was negentien, zat in mijn tweede jaar van de School voor de Journalistiek in Utrecht en had het onmetelijke voorrecht om stage te mogen lopen in het Mekka van de Nederlandse dagbladen en dan nog wel op de als subliem te boek staande redactie buitenland. Mijn taak bestond uit het schrijven van de ‘kortjes’: drieregelige berichten zonder kop over een bloedbad in Somalië of een ongeluk met een veerboot in Bangladesh, die soms in de krant verschenen en die mijn moeder dan uitknipte.
Die ochtend in juli boog de hoofdredacteur zich naar de chef buitenland en begon op gedempte toon te praten. Op zich was dit niets bijzonders. Vertoon van emoties was in deze chique ambiance uit den boze. Ik schrok dus even op toen de chef met enige stemverheffing zei: ‘Wij doen het níet.’
Het leek wel of de hoofdredacteur enigszins terugdeinsde en zag ik daar teleurstelling?
Het ging over de maanreis, zoveel had ik wel opgevangen.
‘We hebben toch een redacteur wetenschappen’, zei ik.
‘Ja’, zei de hoofdredacteur, ‘maar dat is geloof ik net het probleem. Hij wil niet.’
Ik geloofde er niets van. ‘Zal ik het hem eens vragen?’, vroeg ik.
‘Je kan het proberen’, zei de hoofdredacteur, ‘maar ik geef je weinig kans.’
In de gang trof ik de redacteur wetenschappen, ijsberend, boord los en met een rood aangelopen hoofd aan. ‘Waarom doe jij die maanreis nou niet?’ vroeg ik. We hadden elkaar nog nooit ontmoet. Het scheen hem niet te deren. Het hoge woord moest er uit.
‘Ach’, zei hij, ‘het is allemaal propaganda van de NASA. Daar moet een krant als deze niet aan meedoen, we zijn geen boulevardblad. Maar niemand hier wil me geloven.’
‘Maar er gaan straks wel miljoenen mensen naar kijken’, zei ik.
‘Nou én?’ beet hij me toe.
Terug in de kamer van de buitenlandredactie moest ik melden: ‘Hij doet het niet.’
‘En wij doen het óók niet', zei de chef buitenland met een grijns.
De hoofdredacteur had een probleem, dat zag ik. En, o leve de jeugd en de zalige onwetendheid over onderhuidse spanningen en competentiestrijden. Ik vond het alleen maar zielig voor die ontredderde hoofdredacteur. Dus zei ik: ‘Ík wil het wel doen.’
‘Zou je dat willen doen?’ vroeg hij.
En zo kwam het dat een 19-jarige met drie maanden praktijkervaring in duivenberichten, de waterstanden en tien kortjes drie dagen lang de voorpagina van de Kwaliteitskrant vol schreef over één van de grootste gebeurtenissen in de geschiedenis van de mensheid.
Sindsdien heb ik nooit meer opgekeken tegen instituties, hoge functies, grote namen.
Het berooft je van illusies. Maar wat een prachtige start in de journalistiek.
(Openingsverhaal van ''Altijd Verwonderd'', het nieuwste boek van Els Smit)