(Ontvangen van Theo Uittenbogaard)

 
Waarom ik als 10-jarige nooit meer naar de herenkapsalon op de hoek van de Van Spaenstraat en de Willem van Beijerenlaan wilde ? Omdat de wachtende mannen, die uit de leesportefeuille beduimelde exemplaren van De Wereldkroniek en De Lach zaten te lezen, hard hadden gelachen om een mop die ik net aan de kapper had verteld. Onbetamelijk hard. Sterker nog, de kapsalon ontplofte in een orgie van hilariteit.  Wachtende klanten vielen elkaar snikkend in de armen. Kappers zakten in onmacht door hun knieen van het lachen.  Minutenlang zat ik verstijfd op mn kapperstoel, eenzaam gevangen onder m'n kapmanteltje, wensend dood te zijn. Zo leuk was die mop nou ook weer niet, maar ik wist me even geen betere te herinneren uit de rijke voorraad van m'n oudere broertje. Ik had alleen maar gedacht dat ik nou ook maar eens een mop moest vertellen, net zoals andere klanten deden zodra ze in de kappersstoel zaten. Of ik me die mop nog herinner, 65 jaar later ? Jawel, die is in mijn geheugen gegrift -na dat traumatische succes van destijds. Moet dat nou ? Vooruit dan maar:  "Er zit een man voor de deur van zijn woning, in het zonnetje, aardappels te schillen. De postbode komt langs, die stapt af en vraagt: "Hoe gaat het nu met je vrouw, Jan ?". "Mwah. Zozo. Ze moet nog wel even bedrust houden van de dokter... Maar je mag haar wel even gedag zeggen, hoor". De postbode zet z'n fiets met z'n brieventas tegen de gevel en hij gaat naar binnen. Twee minuten later is hij weer terug en roept geschrokken: "Jan ! Je vrouw ligt met een vreemde kerel in bed !"  Zegt Jan: "O, dan schil ik er een paar aardappels bij".