GEEN SPOEDGEVAL

(Door Theo Uittenbogaard)

Nadat Eddy vierentwintig uur lang hulpeloos op de vloer van z'n badcel had gelegen -voordat hij werd gevonden door een buurvrouw- weigerden de per 112 opgeroepen, ambulancebroeders hem naar het ziekenhuis te vervoeren, met het argument "Geen spoedgeval". Hij was immers al 24 uur eerder omgevallen en hij leefde nog. Dus niks acuuts, volgens de hulpverleners. En ze waren goddomme weer vertrokken met hun ambulance. ("Bezopen", moeten ze hebben verondersteld, omdat hij zo blubberend praatte). Ze hadden het "een klusje voor de huisarts" genoemd -die Eddy alsnog met gillende sirenes naar het Lucas/Andreas-ziekenhuis had laten brengen, omdat hij, zo vreesde de arts, waarschijnlijk getroffen was door een hersenbloeding, en z'n schedel met spoed gedraineerd moest kunnen worden.

De huisarts had gelijk gehad. Een hersenbloeding. Onverhoeds was Eddy 's morgens om 11 uur omgevallen en kon hij, tot zijn verbazing -hij had toch niks gebroken-, niet meer overeind komen. Hij had geroepen, en niemand had hem gehoord. En niemand had toevallig aangebeld. Het was middag geworden. Het was nacht geworden. Hij had een badhanddoek naar zich toe kunnen grabbelen, om zich enigszins te beschermen tegen de optrekkende kou. Hij had het de volgende morgen weer licht zien worden. En pas toen zijn buurvrouw langskwam voor koffie, en ze aanstalten maakte om weer weg te gaan omdat hij niet open deed, had hij zo hard hij kon -en dat was heel zachtjes- geroepen: "Help ! Luister ! Luister aan de brievenbus !" En toen had de buurvrouw zich naar de brievenbus gebogen, en uit de verte instructies gekregen waar ze de huissleutel kon vinden. Als ze hem niet gevondenhad, was hij dezelfde dag nog dood geweest.

Hij was het hele jaar ervoor al erg moe. Van niks. Nou ja, hij had eindeloos gekrabd en geklust aan z'n kajuitbootje op de werf van Bouwmeester, maar de weg erheen was hem steeds zwaarder gevallen. Hij kwam met z'n fiets de brug over het Amsterdam-Rijnkanaal bijna niet meer op. "'t Gaat niet goed", had hij in november al voorspeld. En in februari vertelde hij me door de telefoon, dat hij kanker had. In z'n lever. "Met uitzwaaiingen", voegde hij er met zijn onnavolgbare humor aan toe, want er was niks meer aan te doen. "Maar ik ga toch naar Kroatië", had hij meteen gezegd. Dat reisje had hij in december al geboekt. Hij had zijn zinnen gezet op Biševo, een eilandje met 15 inwoners in de Dalmatische archipel, waar hij wilde gaan wildkamperen in mei. Nog tijdens het telefoongesprek besloot ik en stelde ik meteen maar voor, om met hem mee te gaan naar Kroatië, en even later boekte ook ik dezelfde vlucht naar Split. Met annuleringsverzekering voor jeweetmaarnooit. En toen moest die val in de badcel nog komen.

De dokters in het Lucas/Andreas hadden gezien dat de bloeding zo diep in Eddy's hersens zat, dat er van buitenaf niets te draineren viel. Maar omdat hij nog leefde, en nog steeds bij zinnen was, en de symptomen niet vergergerden, zou het geknapte bloedvat spontaan kunnen zijn gesloten, dachten ze, en zou het ontsnapte bloed geresorbeerd worden door z'n lichaam. Hersenbloedingen zijn niet vreemd bij mensen boven de 60, maar ze waren wel nieuwsgierig naar het hoe en wat, en of het, in dit geval, misschien samenhing met eventuele uitzaaiingen. "Geen sprake van", had Eddy gezegd, toen ze hem een week later toestemming vroegen in zijn hoofd te kijken, "Ik wil niet behandeld worden tegen de kanker, heb ik al gezegd, en ik wil ook geen kijkonderzoek". Een beetje teleurgesteld had de chirurg hem toen maar teruggestuurd naar zaal.

En het ziekenhuis had hem, zodra er ergens plek was, begin april naar een oord in Diemen afgeschoven, om te revalideren. Hij moest zichzelf weer leren lopen en dat deed hij fanatiek. In de eerste plaats omdat hij weer fit wilde zijn voor ons reisje naar Kroatië, maar ook omdat hij zo snel als mogelijk het genade-oord Berkenstede wilde verlaten. Het-van-modern-linoleum-glimmende-voorportaal-van-de-dood, zoals hij vrolijk aan me beschreef waar we zaten; waar medemensen mummelend in rolstoelen hingen, of voorover met hun hoofd in hun bord pap in slaap vielen.

Na een week of twee besloot de medische staf van Berkenstede, dat hij zaterdag aanstaande, wel naar huis toe kon. Een mededeling. Zonder diagnose of prognose. Zonder enig overleg met de patient, en zonder enige voorziening of, en enige navraag naar wie hem thuis zou kunnen verzorgen. Zonder zelfs het vervoer naar zijn huis te regelen. Op een zaterdag. Mantelzorg, hadden ze gemompeld. Voor iemand alleen. Na zijn protest was zijn vertrek een week uitgesteld, totdat er een hoogpotig ziekenbed was gehuurd, een leuning in de badcel was aangebracht, een rollator was geleend, een alarm was aangelegd en in thuiszorg was voorzien.

Vrienden en buren waren allerbetrokkenst en zaten urenlang aan zijn bed midden in de woonkamer, te kakelen, te drinken en te blowen. En hij lag er stralend bij. Grappend als altijd. Behoorlijk opgewekt door de voorgeschreven verdovende medicatie, die steeds meer palliatief moeste zijn. "Ik wil geen pijn", zei hij. Broodje krab wilde hij wel. Maar een uitje nog even niet. Ook niet met z'n nieuwe lichtgewicht rollator. Zelfs niet naar z'n favoriete bestemming; het voormalig kindersanatorium Sonnevanck te "Lijk aan Zee", zoals hij het graag noemde, met z'n te ver doorgebruinde bejaarden op het terras, en andere doorzakkers aan de witte wijn. Nee, hij lag wel lekker, vond hij. Hij kreeg steeds minder zin in de reis naar Kroatië, toen het hem langzaamaan duidelijk werd, dat zo'n urenlange overtocht, en dan ook nog naar een ver, verlaten eiland, zonder vervoer of enige andere voorziening, er niet in zat, en dat we wellicht op het vasteland, in de buurt van de toeristenhel van Split, zouden moeten blijven.

"Zet mij maar bij het oud vuil", had hij steeds beweerd, als we voorzichtig over zijn naderend einde spraken. En uit pure nijd over de oplichterspraktijken van uitvaartondernemers, besloot hij zijn lichaam aan de wetenschap te schenken, want dan zouden die boeven tenminste niks aan hem verdienen. "Dan kom ik ook nog eens op de universiteit. Voor het eerst ", mijmerde hij tevreden. Toen de pijn ondragelijk begon te worden, opperde de huisarts euthanasie. Daar voelde Eddy wel wat voor; "'s Nachts een vent. Overdag ook een vent". Een tweede arts werd geconsulteerd en uitgenodigd. Aan alle zorgvuldigheidseisen werd dag na dag, en punt voor punt in alle rust tegemoet gekomen. "Wil je dood ?" vroeg de huisarts. Hij knikte. "Wanneer dan ?" vroeg de huisarts. Hij zweeg. "Volgende week ?"... "Morgen ?"..."Niet ?"... Hij zweeg. Hij zei niets meer. Het was een onmogelijke vraag, besefte ik voor het eerst. Het is een onmogelijke vraag, weet ik, sinds toen. "Ik hou van je", fluisterde hij in mijn oor, toen de huisarts weg was.

Op de beoogde dag van vertrek van ons reisje naar Kroatië, vertrok Eddy uit de tijd. Hij werd door twee mannen, diep in de nacht naar de universiteit gebracht. Mijn reis-annuleringsverzekering kon niet tot uitkering komen, zo werd mij meegedeeld; want ik was geen partner van de overledene, en geen huisgenoot, en bovendien had ik de reis niet samen met hem geboekt.