Soekarno & de Veenkoloniën

Ik rij in Groningen en ineens is daar het bordje Hoogezand-Sappemeer. Een veenkolonie. Vroeger op de lagere school moest je dat rijtje uit het hoofd leren. Een zogenaamd stamprijtje of -lijstje. De Groningse veenkoloniën.
      Ik probeer het weer naar voren te halen, maar kom niet verder dan Veendam en Stadskanaal. Anders bijvoorbeeld dan oud-president Soekarno van Indonesië, die in een spraakmakend interview voor Brandpunt in 1967 tot verbazing van Aad van den Heuvel en Ed van Westerloo alle veenkoloniën moeiteloos oplepelde. Hij keek er zelfs ondeugend bij. Ik herinner me mijn eigen verbazing nog heel goed, toen ik dat zag.

De Veenkoloniën van zuidoost Groningen zijn:

Hoogezand-Sappemeer, Zuidbroek, Scheemda, Veendam, Wildervank, Oude Pekela, Nieuwe Pekela en Stadskanaal.

Waarom moesten wij dat rijtje uit het hoofd leren. Ik kan het ruim zestig jaar later niet bedenken. We hadden zelfs geen idee wat dat was: een Veenkolonie.
      Met onze oude kolonie Indonesië had het niets van doen. Daar was weer een ander stamprijtje voor. De eilanden ten oosten van Java; de kleine Soenda-eilanden:

Bali, Lombok, Soembawa, Soemba, Flores, Timor.
      Dat rijtje ging er veel beter in, want wij begrepen  tenminste wel wat eilanden waren.

Pramoedya Ananta Toer

Soekarno werd een paar weken na dit interview aan de kant gezet.
      Sinds die tijd is het steeds slechter gesteld met het Nederlands van de Indonesiërs.
In 1986 interviewde ik in Jakarta de grote schrijver Pramoedya Ananta Toer. Het werd een eenzijdige alleenspraak. Pram, zoals hij op Java met vertedering werd genoemd, sprak zeer behoorlijk Nederlands maar verstond mijn vragen niet, omdat zijn gehoor ernstig was aangetast. 
      Hij had veel jaren gevangen gezeten, was gemarteld en zijn boeken waren toen verboden.
Wellicht kende hij dat rijtje veenkoloniën ook nog, maar dat kon ik dus niet vragen.


Van Drs. P


Als knaapje reeds vertoonde ik symptomen

van buitensporigheid en onverstand
Tot nu toe bleef het meest bij hete dromen
Vandaag is het dan toch zover gekomen
Ik ben op reis gegaan naar Hoogezand

Nog zie ik onze oude onderwijzer.
Als hij met hese stem die plaats besprak
Hij werd dan nog gerimpelder en grijzer
Zijn gouden tand veranderde in ijzer
terwijl zijn glazen oog in tweeën brak

Het onderwerp, dat bleek wel, stond hem tegen
Maar Hoogezand behoorde bij de stof
Hij heeft het dan ook niet voor ons verzwegen
Maar zat er toch moreel wel mee verlegen
‘’Het is een veenkolonie’’, sprak hij dof

Inmiddels reisde bij de junioren
Een heimelijk geschrift van hand tot hand
Gekreukt, beduimeld, en met ezelsoren
Lectuur waaraan veel onschuld werd verloren:
’t Gemeenteraadsverslag van Hoogezand

Nu kan ik de tafrelen zelf aanschouwen
Temidden van een leuke coterie
We gaan een orgiastisch feestje bouwen
Scharlaken roes tot in het ochtendgrauwen
En alles onder ’t mom van poëzie

Ik hoorde nog een ander oord omschrijven
Als Sodom en Gomorra ongeveer
Maar laat ik het genot niet overdrijven
Ik denk ditmaal in Hoogezand te blijven
En later dan maar eens naar Sappemeer